Punt III. Het bezoek van den voorzitter aan Interneeringskampen en
Punt IV. De Vlaamsche Stamdag op Zaterdag 16 Oct. te 's-Gravenhage.
Een lid brengt in het algemeen hulde aan het verslag betreffende de interneeringskampen. Toch is de zaak z.i. te mooi voorgesteld. De behandeling van van den Stamdag had niets te maken (in een rapport) met het bezoek aan de kampen. Spr. is overtuigd, dat de voorzitter ook veel deed voor den Vlamingendag, zooals bleek op de vergadering van 12 Juli. De voorzitter heeft eigenmachig den Stamdag afgelast volgens het rapport en volgens bericht uit Den Haag gaat deze dag nu toch door. Spr. vraagt nu, wat moet onze houding tegenover de Vlamingen zijn nu er den laatsten tijd zooveel onder de Vlamingen is gebeurd? De Vlamingen hebben z.i. niets van hun Regeering te verwachten, alles duldt er op, dat de Regeering de woorden van Rogier in toepassing wil brengen, dat ten behoeve van België het Vlaamsche volk uitgeroeid moet worden; en na den oorlog zal er een entente Franco-Belge ontstaan. Alleen door de Vlaamsche belangen voor te staan, wekken we al verdenking bij de Belgische Regeering maar door uit voorzichtigheid niets te doen, verliest het Verbond de achting van het publiek. We toonen geen sympathie voor de Vlamingen en houden ons overal buiten. Dan moeten we ook niet beweren de stambelangen te kunnen en te willen behartigen.
Een tweede spreker kan gedeeltelijk medegaan met het gesprokene. Ook spr. wil kleur bekennen; maar voor België. We hadden partij moeten kiezen zoodra Duitschland de neutraliteit schond van het Belgische broedervolk. Het is nu ongelukkig, dat er Vlamingen zijn die het heel goed met de Duitschers kunnen vinden.
Een paar leden verwijten het Dagel. Bestuur, dat het den Stamdag heeft uitgesteld, en er nu meer een liedjesmiddag dan een bijeenkomst met sprekers van verschillende richting van heeft gemaakt.
Een ander lid meent, dat op deze wijze de oude kwestie van de neutraliteit weer wordt binnengehaald; de bijeenkomst zou geen Stamdag maar een Poolsche Landdag worden. Er zijn twee partijen, en spr. kan niet inzien hoe die tot eensgezindheid zijn te brengen. De verhouding tot Nederland wordt geheel genegeerd; de Vlamingen moeten zich zelf redden.
Weer een ander lid acht de scheuring een gevolg van de organisatie van het Verbond. De algemeene voorzitter mag niet handelen buiten verantwoordelijkheid van de Vlaamsche Groep. Moet nu het Verbond neutraal zijn? De Staat alleen is neutraal, personen en vereenigingen moeten zich alleen buiten de strafwet houden. De Regeering kan zeggen: er bestaat geen volkenrecht meer, zooals blijkt uit het optreden van Engeland tegen den neutralen handel; en de Regeering kan dan zeggen ‘wij krijgen er last mee, dus zwijgt’, maar zoolang dat niet gebeurt, zijn we vrij in ons doen en laten. Tot nog toe was het Verbond bang voor een berisping en deze houding van het Hoofdbestuur brengt ook Groep Nederland in gevaar.
De eerste spr. over dit punt acht het hoog noodig bij de herziening van de Statuten alle stambelangen uit het programma te schrappen, want zoodra een verwant volk in gevaar komt, blijkt het. dat we niet kunnen helpen wegens de voorzichtigheid.
De voorzitter wijst er op, dat de dingen die men ziet, beheerscht worden door de dingen die men niet ziet. Ook persoonlijk zou spr. dikwijls heel anders willen handelen, dan hij als voorzitter verplicht is te doen. Al het thans gesprokene komt er op neer, dat men de houding, tegenover de Vlamingen aangenomen, niet goedkeurt. Maar de buitenstaanders zouden zelf hun eigen denkbeelden ook niet ten uitvoer kunnen brengen, als ze alles wisten. De Vlamingen zijn in de meest vijandige kampen verdeeld, en bijeenbrengen is niet mogelijk. Het geval is, dat in deze dagen de Hollanders weer hun parmantigheid luchten, die hun in Zuid-Afrika zooveel kwaad heeft gedaan. Zij weten het beter dan de menschen zelf wie het aangaat: Spr. stelt zich op het standpunt, dat de Vlamingen hun veeten onderling moeten uitvechten, zonder onze inmenging.
De zaak is: we zijn nu eenigszins ingegroeid in den toestand die nu reeds meer dan een jaar voortduurt; velen onzer hebben nu durf gekregen, ze hunkeren naar inmenging; heel anders dan in het begin van den oorlog. Dat moeten zij weten. Maar het Verbond mag zijn ingeslagen weg niet verlaten en moet na den oorlog zijn zooals het vóór den oorlog was, boven alle verdeeldheid verheven.
Wat den Vlaamschen dag betreft, met goedkeuring van het Groepsbestuur zelf hebben de Afdeeling Den Haag en spr. alles met eenige Vlamingen besproken. Toen dezen er een politieke betooging van wilden maken moest spr. met alle kracht optreden. Ten slotte zou alleen over stambelangen gesproken worden. Alles scheen in orde, toen de zwenking van de Vlaamsche Stem plaats had. Den Haag wilde het plan echter niet opgeven; wordt het nu een mislukking, aan wien de schuld? Zeker niet aan de leiding, die het voorstel voor een Stamdag onmiddellijk overnam, getracht heeft het in de gegeven omstandigheden zoo goed mogelijk te doen slagen, maar ten slotte machteloos kwam te staan tegenover de ontredderde toestanden onder de Vlamingen zelf. Het is zeer onbillijk in dezen den weinig bevredigenden uitslag te wijten aan de leiding van Groep Nederland of aan het Hoofdbestuur.
Enkele leden zouden het niets erg vinden als de sprekers op de bedoelde bijeenkomst elkaar in het haar vlogen, de gemoederen uiten zich dan eens.
De tweede spreker kan niet nalaten mede te deelen, dat hij, vroeger in de oppositie zijnde, thans tot de meerderheid behoort, omdat hij bemerkt heeft, dat de voorzitter van zeer veel de schuld krijgt, waarvoor eigenlijk het geheele Hoofdbestuur aansprakelijk was.
Een lid geeft nog in overweging als de Stamdag onmogelijk blijkt, de Vlamingen gelegenheid te geven zich in Neerlandia te uiten.
Na nog een uitvoerige gedachtenwisseling, waarin voor en tegen de omzichtigheid van de leiding in het A.N.V. wordt gesproken, besluit de vergadering de Haagsche bijeenkomst op 16 Oct. te laten doorgaan en in een mededeeling aan de bladen te doen uitkomen, dat ze geen Stamdag zal zijn.
* * *
Aanwezig op 30 October: de heer Marc. Emants, onder-voorzitter; de dames E. Baelde, D. Bogaert-De Stürler de Frienisberg, Dr. C.C. van de Graft, A.C. Veen-Brons, en de heeren A.L. van Blommestein, Dr. F. Buitenrust Hettema, J.P.C. Hartevelt, Dr. N. Mansvelt. Mr. K.M. Phaff, N.J. Roelfsema, penningmeester, Prof. Mr. A.A.H. Struycken, Prof. Dr. J. te Winkel en C. van Son, secretaris.
De heer Emants leidt de vergadering.