| |
Verslag betreffende de vergaderingen van het Hoofdbestuur van het A.N.V.,
gehouden 6, en 20 Nov. 1915 te's Gravenhage.
Aanwezig op 6 November: de heer Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, voorzitter; mej. E. Baelde, ondervoorzitster en de heeren Ch.R. Bakhuizen van den Brink, H.D.H. Bosboom, Dr. H.F.R. Hubrecht, J.M. Pijnacker Hordijk, Mr. Dr. C.F. Schoch, Prof. Mr. A.A.H. Struycken en N.J. Roelfsema, secretaris-penningmeester.
De voorzitter opent de vergadering, verzoekt de aanwezigen zich van hun zetels te verheffen en gedenkt Mr. C.Th. van Deventer als buitengewoon nobel, ridderlijk, verstandig en fijnvoelend man, in wien het A.N.V. zooveel verliest. Spr. heeft in Neerlandia zijn verdiensten gehuldigd en bij de uitvaart een laatsten groet gebracht.
Na goedkeuring der notulen van 4 Sept. j.l. wordt aan de orde gesteld:
| |
De leiding van het Hoofdbestuur.
De voorzitter doet uitkomen, dat om verschillende redenen het Hoofdbestuur zijn houding moet bepalen tegenover de gebeurtenissen in het Verbond en de verschillende stroomingen, die zich vooral onder de Vlamingen daarbij hebben geopenbaard.
Spr. stelt zich hierbij op het volgende standpunt. Vóór den oorlog is er nooit sprake geweest van eenigen twijfel omtrent de verhouding van het A.N.V. in zijn geheel tot Groep België als onderdeel. Vlaanderen heeft altijd een onafscheidelijk deel uitgemaakt van den Staat België. Als zoodanig heeft het gegolden van de oprichting van het Verbond en zijn eerste Statuten af. Heeft nu de oorlog zulk een verandering gebracht in die verhouding, dat het Verbond thans Vlaanderen mag denken buiten het hechte Belgische Staatsverband? Neen. Uit niets is gebleken, dat er wijziging is gekomen in dien toestand. De Staat België bestaat nog als voorheen; het feit, dat een groot deel van het grondgebied door den vijand is bezet, doet hier niets ter zake. Zoolang dus de Staat België zich zelf gelijk blijft, moet de verhouding tusschen het Verbond in zijn geheel en Groep België als deel, dezelfde blijven. Daaruit volgt, dat van het Verbond niet mag worden verwacht, dat het in eenig opzicht partij kiest tegen hen, die den Staat België ongerept willen houden. Ons Verbond behoeft slechts de voorgeschreven verhouding te bewaren en als tweede gevolg daarvan zich te onthouden van elke daad, die den Staat België kan schaden. Een uitdrukkelijke verklaring van partij kiezen vóór de richting Vrij België zou noodeloos bedenking wekken, terwijl het gevolg van een dergelijke verklaring eene rechtstreeksche bestrijding zou zijn van de richtingen Vlaamsche Stem en Vlaamsche Post, die behalve dat het hier een strikt inwendige aangelegenheid van Groep België geldt, de personen der leden van het Hoofdbestuur naar hunne beginselen verdeeld houdt. Volgens spr. is dus de weg voor het Verbond aangewezen in de strikte handhaving der verhouding tot Groep België. Zelfs een anders luidende eenparige wensch van de vertegenwoordigers van Groep België in het Hoofdbestuur, zou in die opvatting z.i. geen
wijziging mogen brengen.
Het is voldoende, dat we in die houding volharden.
| |
| |
Voorlezing wordt gevraagd van het voorstel, dat de vorige week door het bestuur van Groep Nederland is aangenomen.
Dit voorstel luidt:
‘Het Hoofdbestuur uit te noodigen onder zijn leiding een Stamdag te houden, waarop de leden van het Verbond omtrent de grondvragen der Vlaamsche en Zuid-Afrikaansche kwesties zullen worden ingelicht, in de eerste plaats door Nederlanders en voorts zooveel mogelijk door vertegenwoordigers der verschillende richtingen in Vlaanderen en Zuid-Afrika, zonder dat het Verbond daarbij partij kiest.’
Een der leden wijst in verband hiermede op de vele stroomingen onder de Vlamingen, die voor den oorlog niet bestonden, althans niet zoo tot uiting kwamen. Ze zijn tot twee hoofdstroomingen terug te brengen. Ten eerste die, welke een hersteld België als eersten eisch stelt, niet de Vlaamsche Beweging op zij zet, maar alles wil nalaten wat de verkrijging der zelfstandigheid van België kan schaden. De andere richtingen stellen voorop een Vrij Vlaanderen ook al ondermijnt men daarmee de zelfstandigheid van België. Zij zetten door, wetende, dat hun streven de kans, dat België zijn zelfstandigheid verkrijgt, vermindert. De eerstgenoemde strooming wil voor alles gedurende den oorlog de belangen van België bevorderen, ook in het belang van Vlaanderen, de anderen smalen en beschimpen het Belgische vaderland, de Regeering en ieder die wat voor den Belgischen Staat gevoelt, en meenen daardoor de Vlaamsche zaak te dienen. Tusschen deze richtingen heeft het A.N.V. zich onzijdig gehouden; spr. kan hierin in het belang der Vlaamsche zaak niet medegaan. Hij heeft daarom in het Groepsbestuur eene motie voorgesteld, waarin het oordeel wordt uitgesproken, dat ieder Vlaamsch streven gedurende den oorlog ondergeschikt moet worden gemaakt aan dat naar de verkrijging van de vrijheid van België. Volgens spr.'s vaste overtuiging is alle intrigeeren in andere richting noodlottig voor de Vlaamsche Beweging zelve. Men stelle zich den toestand voor der Vlaamsche soldaten aan het front, die dagelijks te lezen krijgen, dat de Belgische Staat niets voor de Vlamingen beteekent, nooit iets voor de Vlamingen heeft gedaan, dat de Belgische Regeering de grootste vijand is der Vlaamsche zaak, dat Vlaanderen gaat voor België enz. En hij moet strijden, zijn leven wagen juist voor dat gesmade België. Men herinnere zich ook de algemeene verontwaardiging over de schending van België's zelfstandigheid, die ongetwijfeld krachtig ertoe zal
bijdragen, dat Duitschland bij de vredesonderhandelingen niet te zeer op het behouden van België zal aandringen. Het niet te onderschatten gewicht van dezen factor, verkleint men door voortdurend van Belgische zijde, den Belgischen Staat en de Belgische Regeering te kleineeren, het voor te stellen, alsof het grootste deel der Belgen, de Vlamingen, niets voor dezen Belgischen Staat gevoelen. Wat zal er na den oorlog van België worden? Wordt 't zelfstandig met behulp der Entente, dan zullen de Walen en de verfranschte Vlamingen zich herinneren wat de Vlamingen gedurende den oorlog gedaan hebben om den vijand van hun vaderland te steunen door de Belgische zaak aan de Vlaamsche ondergeschikt te maken. De Vlaamsche Beweging is dan voor vele jaren achteruit gezet. En omgekeerd, als de Duitschers winnen, komt er met hunne hulp de a.s. bestuurlijke scheiding, die de Vlamingen heeten te begeeren dan ligt Vlaanderen aan de voeten van Duitschland als zijn beschermer tegen Frankrijk en de Pangermanistische Beweging zal België verzwakken en daarmee Vlaanderen en ons land tevens.
Men zal zeggen, waarom ook niet tegen de Walen opgetreden, die in dezen tijd de Vlamingen belagen? Dit wil spr. evengoed, maar men stelle daarvoor de Belgische Regeeriug niet verantwoordelijk. Zij staat op het oogenblik teitelijk buiten het volk, is er van algesloten en nu zou men haar van Vlaamsche zijde een verklaring willen afdwingen, die zij als constitutioneele Regeering niet mag en kan geven en die, werd ze gegeven, geen kracht zou hebben. Immers, alle besluiten en beloften voor de toekomst zullen na den oorlog waardeloos zijn, omdat dan pas uit het gemeen overleg van Regeering en Volksvertegenwoordiging kan blijken, in welke richting 's lands zaken zullen worden geleid. De kans, dat deze Regeering dan zal aanblijven is al zeer gering. Men vergete bovendien niet, dat, voor wat de Vlamingen noemen ‘bestuurlijke scheiding’ niets minder dan Grondwetsherziening noodig is, die in België even moeilijk is tot stand te brengen als hier. De Belgische Regeering zou dus niet verantwoord zijn, indien zij thans door eene toezegging harerzijds den Vlaamschen heeren in het gevlei kwam, omdat zij weet, dat de toezegging waardeloos zou zijn. Is het den Vlaamschen heeren om zoo'n waardelooze toezegging te doen, dan is hun streven kinderwerk.
Het doet spr. genoegen, dat de voorzitter oordeelt, dat de Statuten van het Verbond een houding in spr.'s richting voorschrijven. Maar nu dient er ook een positieve verklaring van het A.N.V. te komen. Het wordt in dezen tijd om zijn hoogmoedig zwijgen in de binnenkamer, zijn neutrale passieve houding gehoond en gesmaad. Door te blijven zwijgen, verzaakt men den plicht van de behartiging der Vlaamsche stambelangen. Het voorstel, door het bestuur van Groep Nederland aangenomen, wil alle meeningen tot uiting doen komen, maar daardoor zal men juist het optreden der Vrij Vlaanderengroepen bevorderen, want vooreerst kent men hun dan gelijke rechten toe als aan de loyale Belgische burgers, ten andere zullen deze laatsten toch weigeren met de eersten samen te komen, zoodat het den schijn zal hebben, alsof dezen op den partijdag alleen de Vlamingen vertegenwoordigen. Spr. wil voor zulk een onzijdigheid, die gelijk staat met partij kiezen niet langer de mede-verantwoordelijkheid dragen. Spr.'s motie om dat te voorkomen is met groote meerderheid door het bestuur van Groep Nederland verworpen. Thans legt hij ze met een kleine toevoeging ter verduidelijking ook aan het Hoofdbestuur voor. Ze luidt aldus:
‘De vergadering
van oordeel, dat het A.N.V. in het belang der Vlaamsche zaak zelve zich niet onzijdig mag houden ten opzichte van de verschillende richtingen, die zich onder de Vlamingen in deze tijden doen kennen, verklaart, dat zij afkeurt iedere richting, die niet gedurende den oorlog aan het streven tot het herstel van de Belgische zelfstandigheid, ieder ander streven ondergeschikt maakt.’
Wordt zij aangenomen, dan zullen we weten wat ons bij voorkomende gelegenheden te doen staat als b.v. het houden van een Vlamingendag, een vernieuwd optreden der Utrechtsche Studenten-Afdeeling, de redactie van Neerlandia enz. Dan behoeven we ons niet meer te beroepen op formeele kwesties, zooals wij met betrekking tot de Utrechtsche studenten hebben gedaan, maar zullen dergelijk optreden om de zaak zelve kunnen afkeuren, dan zullen we niet meer worden beschimpt en gesmaad om onze zwakheid, die haar uitkomst zoekt in formeele statutenkwes ies, maar alleen bestreden door hen, die het niet met ons eens zijn, dan weet men wat men aan elkander heeft.
Verschillende leden voeren hierna het woord. Een hunner heeft de even uitgesproken rede met bevreemding gehoord en zich afgevraagd of we hier in een politiek college zitten. Hem is niet duidelijk in hoeverre het Hoofdbestuur iets te maken heeft met het
| |
| |
Staatsverband van Groepen of Afdeelingen in het buitenland. Zooeven is een politiek pleidooi gehouden voor België, maar evenzeer zou het mogelijk zijn te betoogen, dat wij alleen met Vlaanderen te maken hebben. Beter echter is het ons niet op politiek terrein te begeven.
Een ander lid meent als bestuurder van het Verbond een strikt neutrale houding te moeten voorstaan en daaraan zijn eigen persoonlijke meening ondergeschikt te moeten maken. Hij wijst er op dat, indien het A.N.V. partij zou willen kiezen, het bedanken van een groot aantal leden der andere partij daarvan het gevolg zou zijn, dat dan het Verbond aanmerkelijk zou worden verzwakt. Bovendien zal in elk geval in een kwestie als deze Groep België geraadpleegd moeten worden. Als de even ingediende motie mocht worden aangenomen, zal het niet onwaarschijnlijk zijn, dat de Vlaamsche Groep zich afscheidt. Veel onheil zal voor het Verbond worden voorkomen, indien het zich boven de partijen blijft stellen.
Van andere zijde wordt instemming te kennen gegeven met de rede, uitgesproken ter verdediging van de ingediende motie. Ook deze spreker is van oordeel, dat het voornaamste streven van de Vlamingen op het oogenblik gericht moet zijn op het bevrijden van België van den buitenlandschen vijand. Hij ziet in die opvatting geen grooter gevaar voor het A.N.V. dan waardoor het reeds bedreigd wordt. De tweespalt is er en de crisis in het A.N.V. eischt partij te kiezen.
Een der aanwezigen merkt op, dat de geuite meeningen in zooverre weinig uiteenloopen, dat wij wel allen van oordeel zijn, dat er thans alleen Belgen moeten bestaan en dat het zaaien van tweespalt sterk te veroordeelen is. Verschil is er alleen over de vraag, moeten we ons uitspreken en tegenover wie? Waarom zullen we afkeurend oordeelen over menschen, die dwalen en zich kunnen bekeeren? Naar spr.'s meening is niet voldoende aangetoond, dat we onze afkeuring moeten uitspreken. Zoo ja, dan moeten wij alle scheurmakers aanvallen, maar is dat wel gewenscht?
Nog wordt er door anderen op gewezen, dat het slecht aangaat de belangen der Vlamingen te bespreken, zonder hun wettige verdedigers in ons Verbond. Zonder onze Vlaamsche raadgevers mag geen besluit worden genomen. De motie schijnt niet voor behandeling vatbaar als de Vlaamsche leden afwezig zijn. Om een onzuivere stemming te voorkomen, zal de vergadering moeten worden verdaagd.
De voorzitter zegt, dat deze vergadering is uitgeschreven in de hoop, dat de Vlaamsche leden aanwezig zouden zijn. Kan echter in deze vergadering worden vastgesteld, dat de omstandigheden geen wijziging brengen in de tot heden bestaande verhouding tusschen Hoofdbestuur en Vlaanderen als onafscheidelijk deel van België, dan zou krachtens dit beginsel de neutraliteit zóó worden opgevat, dat wij in elk geval de onaantastbaarheid van den Staat België moeten eerbiedigen.
Het lid, dat gemelde motie indiende, dringt er op aan, dat in deze vergadering eene beslissing wordt genomen. Geen enkele vergadering biedt waarborg van volledigheid en wie zegt ons, dat in de volgende bijeenkomst de Vlaamsche heeren wel aanwezig zullen zijn. Spr. zoude gaarne met hen van gedachten wisselen, maar voor het vormen zijner meening heeft hij hunne voorlichting niet noodig. Wij Nederlanders kunnen op het oogenblik beter beoordeelen wat voor Vlaanderen goed is, dan de Vlamingen, die verblijven in het bezet gebied, geen verband hebben met het Vlaamsche volk, geen behoorlijke voorlichting hebben omtrent hetgeen in de wereld gebeurt, iedere vrijheid van openbare beraadslaging missen. Antwoordende op hetgeen in de vergadering in het midden is gebracht, merkt spr. op, dat naar zijn meening de politieke kwestie het Verbond wel aangaat. Wie de Belgische zelfstandigheid tegenhoudt, houdt de Vlaamsche Beweging tegen. Het bestaan van het Verbond is door een der aanwezigen voorop gesteld, maar spreker is van oordeel, dat niet het bestaan der Vereeniging, maar het doel voorgaat, zelfs wanneer eene groote uittreding van leden daarvan het gevolg zou zijn. En op de vraag of het noodig is zich te ui en, antwoordt spr.: Wie dagelijks de Vlaamsche Stem en Vlaamsche Post leest en ziet hoe zij den Belgischen Staat ondermijnen, mag niet zwijgen. Het A.N.V. kan moeilijk veinzen, dat niets van hetgeen de Vlamingen beroert, tot zijn kennis is gekomen. Als de bijeenkomst, die het Groepsbestuur voorstelt, doorgaat, zullen daar alleen de mannen van de Vlaamsche Stem komen onder de vlag van het A.N.V., de andere partij zal afwezig blijven. Het A.N.V. moet in dezen kleur bekennen, moet laten zien, hoe het staat ten opzichte van de stroomingen, dan zal de redactie van Neerlandia ook weten, in welken geest zij heeft te schrijven.
Een lid merkt op, dat in het voorstel van het Groepsbestuur mede gevraagd wordt op de gewenschte bijeenkomst ook de belangen der Zuid-Afrikaansche stamgenooten te doen bespreken en nu is er in de betoogen van den vorigen spreker met geen enkel warm woord gepleit voor die belangen, welke toch ook geschonden werden.
Nog wordt er door een ander lid op gewezen, dat, indien er een Groep Duitschland van het A.N.V. bestond (en op de oprichting daarvan is kort geleden aangedrongen), het zeker wel niet zou aangaan, dat het Verbond zich partij stelde, indien er bijvoorbeeld tusschen enkele Staten van den Duitschen Bond onderling oneenigheid mocht ontstaan.
Voorts wordt nog gezegd, dat, als de motie wordt aangenomen, verwacht moet worden dat Groep Vlaanderen en ook vele leden hier te lande zich zullen afscheiden. Het A.N.V. zal weinig Vlaamsche leden behouden en uit elkaar vallen. In verband met een door hem ontvangen schrijven, doet deze spr. uitkomen dat, ook al werd de nu ingediende motie aangenomen, er toch nog ruimte zal zijn voor afwijkende meeningen. Een reden te meer dus om geen partij te kiezen.
Een lid wenscht te doen uitkomen, dat de jarenlange tarting der Vlamingen van de zijde der Franskiljons hun tegenwoordige houding verklaart. Spr. kan hen niet veroordeelen en kan dus met de motie niet meegaan.
Door een der Hoofdbestuurders wordt gezegd, dat hij, hoewel hij persoonlijk met de motie zou kunnen meegaan, zich toch als lid van het A.N.V. gebonden acht. Het Vlaamsche streven in Duitsche richting is zeker niet hopelohs, de Vlaamsche belangen kunnen in Duitsche handen wellicht beter worden verzorgd dan in Fransche. Er is echter voor het A.N.V. thans geen aanleiding tot een openbare verklaring van welken aard ook. Aan de kranten zijn we geen rekenschap verschuldigd, alleen aan eene Algemeene Vergadering. Het eenige voorstel dat ons thans moet bezighouden is, dat van het Groepsbestuur om een Stamdag te doen houden. De motie wenscht spr. daarom niet in behandeling te zien nemen.
* * *
| |
| |
Na heropening der vergadering zegt de voorzitter de gehouden voorloopige besprekingen voldoende te achten om nu een weg te vinden, waarlangs de uitersten samen kunnen gaan. Hij moet opnieuw de aandacht vragen voor zijn reeds eenige malen geuite opvatting. Nog steeds heeft onze verhouding tot Groep België geen wijziging ondergaan; de toestand is nog als voor den oorlog. Wordt dit aanvaard, dan is ook voor Neerlandia verder de weg gewezen. Dan is ook van het Hoofdbestuur niet te verwachten, dat het mee gaat met hen, die Vlaanderen onafhankelijk stellen van een herleefd België. Deze houding ligt in de historische lijn van het A.N.V.
Een der leden oordeelt, dat hetgeen de voorzitter in het midden bracht, geen bevredigende oplossing zou kunnen geven. Wij zouden dan partij kiezen voor de richting Vrij-België, zij het dan ook op eenigszins andere gronden dan de door andere sprekers aangevoerde.
De opmerking wordt gemaakt, dat het voorstel van het Groepsbestuur in elk geval tot partij kiezen dwingt. Dit wordt door een anderen spreker weerlegd, die er op wijst, dat in dat voorstel slechts de wensch te kennen is gegeven om de leden van het A.N.V. en verdere belangstellenden over de verschillende stroomingen te doen inlichten. Ook het slot van het voorstel wijst op den wensch tot het bewaren van eene neutrale houding.
Uit de verdere gedach enwisseling blijkt, dat eene opvolging van het voorstel van het Groepsbestuur niet gewenscht wordt geacht. De vrees wordt geuit, dat een bijeenkomst, als door het Groepsbestuur bedoeld, aan de stambelangen niet ten goede zou komen. Een vruchtbaar samenzijn als door het voorstel wordt beoogd, zal vermoedelijk niet mogelijk blijken. De meeningen staan thans te sterk tegenover elkaar, de gemoederen zijn op het kookpunt. Bovendien is de stof nog in geen vijf bijeenkomsten te behandelen. Het zou een onuitvoerbaar pogen zijn om van weerszijden bezadigde sprekers te verkrijgen. Vlaanderen zou slechts door ééne richting worden vertegenwoordigd, evenals Afrika; hier te lande zijn immers geen aanhangers van Botha en Smuts, bevoegd om zich op eene openbare bijeenkomst te doen hooren. Ook de moeilijkheden, ondervonden bij het in elkaar zetten van den op 16 October j.l. te 's-Gravenhage gehouden Stamdag, doen vreezen voor het mislukken van eene bijeenkomst als het Groepsbestuur beoogt.
Wegens het vergevorderde uur wordt besloten het nemen van beslissingen tot een op 20 Nov. te houden vergadering uit te stellen.
Intusschen aanvaarden de aanwezige leden gaarne het aanbod van den voorzitter om nopens het te voeren beleid een artikel op te stellen, dit rond te zenden en het in de volgende vergadering te bespreken.
* * *
Vergadering van 20 November 1915.
Aanwezig: de heer Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, voorzitter; mej. E. Baelde, onder-voorzitster en de heeren Ch.R. Bakhuizen van den Brink, Prof. Dr. J. Boeke, J.C. Kesler, J.M. Pijnacker Hordijk, Mr. Dr. C.F. Schoch, Prof. Mr. A.A.H. Struycken, Jhr. Mr. J.L.W.C. von Weiler en N.J. Roelfsema, secretaris-penningmeester.
| |
De leiding van het Hoofdbestuur.
De voorzitter wijst er op, dat thans de beraadslaging moet worden voortgezet, welke in de vergadering van 6 November niet tot een einde kon worden gebracht.
Met het oog op de aanwezigheid van het Belgische Hoofdbestuurslid, die vreemd voor dit alles staat, herhaalt spr. beknopt het in de vorige vergadering behandelde.
Het Hoofdbestuurslid uit België dankt den voorzitter voor zijn inlichtingen. Vóór spr. naar Holland ging heeft hij een lang gesprek gehad met den voorzitter zijner Groep. Hij brengt de boodschap mede, dat het wenschelijk is niet te raken aan de autonomie der Groepen. Spr. verzoekt mede namens den voorzitter der Groep België, met wien hij in dezen ook overleg heeft gepleegd, dat het Hoofdbestuur de Statutenwijziging voor onbepaalden tijd uitstelle, daar Groep België geen vergadering harer leden kan bijeenroepen om er over te oordeelen en afgevaardigden te benoemen en de overgroote meerderheid der Vlaamsche leden niet eens kennis van de voorgestelde wijzigingen heeft kunnen nemen. De kwestie van de zelfstandigheid der Afdeelingen, waarover in verband met de moties Lier en Utrecht (Stud.-Afd.) ook oneenigheid is ontstaan, dient toch ook in Groep België te worden besproken!
Wat nu de kwestie van partij kiezen betreft, als het Hoofdbestuur in dit opzicht Groep België zou willen binden, dan zou het mogelijk zijn, dat de leden dier Groep het Hoofdbestuur later in het ongelijk stelden. De besluiten in Nederland genomen, dienen daarom voor alles enkel en alleen uit een Noord-Nederlandsch oogpunt te worden beschouwd.
Teneinde de leden, die niet op de vorige vergadering aanwezig waren, omtrent de te behandelen punten in te lichten, wordt voorlezing gedaan van het door het bestuur van Groep Nederland bij het Hoofdbestuur ingediende voorstel en van de door een lid van het Hoofdbestuur ingediende motie.
Een der leden zegt, dat het verschil van meening, dat zich in den boezem der vergadering heeft geopenbaard, niet zoo groot is, dat geen middenweg zou kunnen worden gevonden. Toch gaat het niet aan, dat het Verbond den toestand zou blijven beschouwen alsof er geen oorlog was en de verdeeldheid zou voorbij zien, welke onder de Vlamingen in Nederland heerscht. Spr. voelt veel voor de ingediende motie, maar acht ze te sterk, enkele woorden als onzijdig, afkeurt en ondergeschikt zouden verzacht kunnen worden. En dan zou eene waarschuwing aan de verdwaasde Vlamingen nut kunnen hebben, dat het gevolg van hun gekemphaan kan zijn, dat in het eind de Gallische haan victorie kraait of de Duitsche adelaar met de brokken gaat strijken. Spr. leest een bemiddelingsmotie voor van den volgenden inhoud:
‘De vergadering, betreurende de tweedracht onder de Vlamingen, die tijdens den oorlog in zoo sterke mate is aan den dag gekomen, en daarin een gevaar ziende voor de Vlaamsche zaak, voor nu en in de toekomst, bezweert de stamgenooten van Vlaanderen om tot eendracht te geraken, en zich aldus sterk te maken ter bevordering van het stambelang
(met toevoeging al dan niet)
en verklaart, dat overigens de tegenwoordige omstandigheden geen wijzigingen noodzakelijk maken in de tot heden bestaande verhouding tusschen het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond en de Groep België.’
Een lid zegt mede te voelen voor eene verzachting der motie, maar meent toch, dat het Hoofdbestuur niet langer onzijdig kan blijven en voor zijne meening moet uitkomen. Opnieuw wordt gewezen op het gevaar van afscheiding van de Vlaamsche Groep bij aanneming der in de vorige vergadering ingediende motie, een gevaar, dat door het Belgische Hoofdbestuurslid bevestigd wordt. Ook van andere
| |
| |
zijde wordt geoordeeld, dat het Hoofdbestuur niet noodig heeft zich openlijk uit te spreken.
Het Belgische Hoofdbestuurslid, gevraagd om zijn meening uit te spreken over de motie, zegt, dat hij meer voelt voor de bemiddelings-motie, dat de andere motie hem te straf is. Maar Groep België vraagt niet aan het Hoofdbestuur zich uit te spreken. De motie is ontijdig. De Vlamingen zullen naar spr.'s meening meer gebaat zijn met onthouding en wat toegevendheid ten opzichte van mogelijk te zelfstandig optreden van Groep of Afdeelingen.
Spr. zegt verder, dat het nooit is voorgekomen, dat Groep Nederland zich met de zaken van Groep België heeft bemoeid. Spr. wenscht zich dan ook nadrukkelijk aan te sluiten bij wat de voorzitter in zijn laatste rondschrijven aan het Hoofdbestuur heeft gezegd.
Dit schrijven, voor de vergadering aan de leden van het Hoofdbestuur toegezonden, luidt als volgt:
Dordrecht, 19 Nov. 1915.
‘Morgen zullen waarschijnlijk in de Hoofdbestuursvergadering leden aanwezig zijn, die den vorigen keer ontbraken. Ter vereenvoudiging laat ik daarom nog hier een samenvatting volgen van mijn overtuiging, waarom niet moet worden gezocht naar eene formule, die onze verhouding tot één der partijen in de tegenwoordige Vlaamsche Beweging bepaalt, maar waarom erkenning kan volstaan, dat er voor het Hoofdbestuur geen dwingende reden is om ook ten opzichte van Vlaanderen, zijn onzijdige houding te veranderen.
De leden persoonlijk zijn het niet eens in hunne waardeering van de uiteenloopende richtingen onder de Vlamingen, en het is niet aan te nemen, dat er door verdere bespreking omtrent die waardeering overeenstemming tusschen hen te verkrijgen zal zijn. Front maken tegenover een der partijen, zou een inmenging beteekenen van het Hoofdbestuur in inwendige Vlaamsche aangelegenheden, die de scheuring in Vlaanderen zelf en hier, nog aanmerkelijk zou vergrooten. Het is volstrekt niet ondenkbaar, dat met ons Verbond als middelpunt, de uitersten elkaar nog eens zullen naderen. Er zijn reeds zwakke teekenen merkbaar van eenigen goeden wil over en weer om althans elkaars eerlijkheid niet in twijfel te trekken. Maar op dit oogenblik is de bitterheid nog te fel, om niet uiterst voorzichtig te zijn met elke prikkeling.
Om die reden alleen reeds zou op dit oogenblik een partijkiezing van het Verbond, een ernstige taktische fout zijn. Er komt bij, dat de persoonlijke gevoelens van de leden van het Hoofdbestuur door pogingen om op die wijze een oplossing te brengen, noodeloos sterk zouden worden belicht. Immers het gaat hier niet om persoonlijke waardeering, maar om de verhouding van het instituut Algemeen Nederlandsch Verbond als geheel, tegenover een zijner zelf-standige deelen.
Groep België bestaat nog, al is ze ontredderd. Haar Afdeelingen gaan haar gewonen gang. Haar bestuur, schoon onmachtig tot geregeld verkeer, is er. Haar vertegenwoordiging in het Hoofdbestuur eveneens; dit heeft in geen enkel opzicht haar medebestuurschap prijsgegeven of overgedragen. In de praktijk moge de vertegenwoordiging thans te kort schieten, elk oogenblik kan zij haar aandeel aan de werkzaamheden hervatten. Zij kan dan rekenschap vergen van elke handeling van het Hoofdbestuur in zake Vlaanderen, en eischen, dat in geen opzicht, behoudens overmacht, inbreuk is gemaakt op haar rechten.
Het is nu een goed recht van de Groep, dat haar zelfstandigheid ten volle wordt erkend, en dat het Hoofdbestuur slechts na hare vertegenwoordiging te hebben gehoord, besluiten omtrent haar neemt. Het is reeds in gewone tijden onwaarschijnlijk, dat het Hoofdbestuur voor welke Groep ook, zou beslissen anders dan met goedvinden van de betreffende vertegenwoordiging. Geheel ondenkbaar is het, dat het daarvoor de verantwoordelijkheid op zich zou willen nemen in hoogst ernstige gevallen.
Zulk een hoogst ernstig geval is thans aanhangig en ik ben vast overtuigd, dat de meerderheid onzer Vlaamsche leden, zoo niet alle, ons later dankbaar zullen zijn, indien wij ons als Hoofdbestuur strikt buiten de partijschappen hebben gehouden.
Onze houding wordt verder bepaald door het feit, dat het Verbond slechts een Groep België kent, zooals dit was vóór den oorlog. Wij persoonlijk weten, dat er veel is gebeurd en persoonlijk noemden wij een Groep Vlaanderen, die volgens de Statuten Groep België was. Het spreekt voor het Verbond van zelf, dat als het zoeken moet naar een rechtsgrond, het slechts een onverdeeld België kent, binnen welks grenzen in Vlaanderenland, maar ook in Walenland, de werkkring der Groep gold. Wil later het Vlamingdom zich afscheiden van het Walendom, dan zal op wettige wijze, zooals de Statuten dit aangeven, een Groep Vlaanderen in de plaats van een Groep België moeten komen. Thans echter is de samenhang nog door niets onderbroken; België bestaat nog en door opzettelijk te vermelden, dat wij slechts van een hersteld België heil verwachten voor een geestelijk zelfstandig Vlaanderen, beginnen wij met de mogelijkheid van het tegendeel te onderstellen.
Door onze gedragslijn van strikte onzijdigheid in deze infernationale verwikkelingen, getrouw te blijven volgen, ook voor België, vrijwaren wij mijns inziens het Verbond tegen mogelijke rechtmatige verwijten van den kant onzer Vlaamsche medeleden en tegen dreigende scheuring. Voor elk bepaald geval, waarin moet worden beslist, kan de aangegeven opvatting tot leidraad dienen. De continuiteit houdt het Verbond zonder meer op den eenmaal vastgestelden weg der onzijdigheid.
(w.g.) H.J. KIEWIET DE JONGE.’
Na eenige gedachtenwisseling stelt het Belgisch lid voor, de ingediende motie aan het bestuur van Groep België door te zenden ter behandeling, met verzoek er zich over uit te spreken. Het zou niet goed zijn als het Hoofdbestuur in deze zaak uitspraak deed zonder Groep Vlaanderen te hebben gehoord. Men kan haar zoo maar niet berispen of wat voorschrijven.
De inzender van de oorspronkelijke motie komt tegen dit voorstel op. Hij wil nu klaarheid. Eerst moesten de Vlaamsche heeren van 't Hoofdbestuur worden gehoord, nu de Vlaamsche Groep. Spr. heeft haar meening niet noodig. De Vlamingen kunnen zich in het door den vijand bezet gebied niet openlijk en vrij uitspreken, en zijn ook veel minder goed van den loop der gebeurtenissen op de hoogte dan wij, wij kunnen daarom thans beter over de Vlaamsche zaken oordeelen dan de Vlaamsche heeren. Uitstel van behandeling der motie zou te lang duren. Er is gezegd: men heeft ons geen uitspraak gevraagd. Maar als er zulke brandende vraagstukken aan de orde van den dag zijn, gebiedt een gevoel van eigenwaarde een lichaam als het A.N.V. zich uit te spreken. De zaak is voldoende behandeld en rijp voor beslissing. Spr. wil weten of hij nog langer de mede-verantwoordelijkheid kan dragen.
| |
| |
De daarop volgende gedachtenwisseling, voornamelijk ten doel hebbende om de verschillende sprekers tot een vergelijk te brengen, levert niet het gewenschte resultaat op. De vraag of de motie dan wel het voorstel om Groep België te hooren, het eerst in stemming zal worden gebracht, wordt ten gunste van het voorstel beslist met 8 tegen 1 stem en 1 buiten stemming.
Hierdoor is dus uitgemaakt, dat het Hoofdbestuur in dezen de wenschen van Groep België zal afwachten en is de motie, waarbij elk streven wordt veroordeeld, dat niet tot doel heeft de wederoprichting van den Staat België, niet in behandeling genomen. De voorsteller trekt haar dientengevolge in.
| |
Voorstel van het Groepsbestuur met betrekking tot een te houden Stamdag.
Door verschillende leden wordt gewezen op de praktische bezwaren, die zich zouden voordoen als een Stamdag werd gehouden, zooals het Groepsbestuur zich die denkt.
Met nadruk wordt ook aangetoond, dat het wel niet mogelijk zal zijn gelijkwaardige sprekers van verschillende richtingen bijeen te brengen.
Het door een der leden geopperd denkbeeld om in Neerlandia door middel van een overzicht der Vlaamsche pers, op gelijksoortige wijze als in de Nieuwe Courant geschiedt, de leden van het Verbond omtrent de Vlaamsche stroomingen voor te lichten, wordt niet aanvaard, omdat het onmogelijk wordt geacht maandelijks uit tal van artikelen zulk een overzicht saam te stellen.
Besloten wordt het Groepsbestuur in den hiervoren aangegeven zin te schrijven, met bijvoeging, dat de vraag of het houden van een Stamdag als bedoeld wordt wel tot de bevoegdheid van het Hoofdbestuur behoort, buiten beschouwing zal worden gelaten.
Voorgesteld wordt nog de Afdeelingen van Groep Nederland opmerkzaam te maken op de mogelijkheid om tot inlichting van haar leden sprekers te doen optreden, die voldoende waarborg geven voor een onzijdige behandeling der thans op den voorgrond tredende Vlaamsche en Afrikaansche vraagstukken.
Ook daartoe wordt besloten.
| |
Ontwerp der Statutenwijziging. (Zie Neerlandia Oct.-nr., blz. 221 en Nov.-nr., blz. 242).
Het lid uit België herhaalt zijn verzoek mede namens de Groepsbestuurders met wien hij gelegenheid had te beraadslagen om in dezen tijd geen verandering in de Statuten te brengen. De Groep kan geen Algemeene Vergadering houden en vele leden hebben van de voorgestelde Statutenwijziging geen kennis kunnen nemen en zullen dat voorloopig wel niet kunnen doen. Spr. wijst o.m. op het belangrijk vraagstuk van de autonomie der Groepen en Afdeelingen. Dit kan men niet buiten de Groep België om behandelen.
Aan bedoeld lid wordt verzocht bij zijn terugkeer in Brussel verslag te doen van het gehoorde en vanwege het Belgische Groepsbestuur een officieel schrijven te doen zenden in zake uitstel der Statenwijziging.
| |
Ingekomen stukken en mededeelingen.
1. Hernieuwing van het contract Neerlandia met Geuze & Co's Drukkerij.
De penningmeester doet eenige mededeelingen betreffende de onderhandelingen met den heer Geuze. Aan het Dagel. Bestuur is gebleken, dat we bij een anderen drukker niet goedkooper en zeer zeker niet beter terecht zouden gekomen zijn. Voortaan zullen we een kwart cent per exemplaar voor Neerlandia meer moeten betalen, per jaar beteekent dat een verhooging der uitgaven van 5 à 600 gulden. Wordt een nieuw arbeidscontract voorgeschreven of het papier duurder, dan zullen we ook meer moeten betalen. Maar er is ook een lichtpunt; van de opbrengst der advertenties van 3200-4700 gulden krijgt het Verbond voortaan 40% en we hebben ook het recht den omvang van Neerlandia iets te verminderen.
De vergadering keurt het hernieuwen van het contract voor vijf jaren met de N.V. Geuze & Co's Drukkerij goed.
2. Voorstel van Mr. Van Es om een aantal voorname Nederlanders en Vlamingen uit te noodigen ter openbaarmaking in Neerlandia een antwoord te geven op de volgende vragen:
Acht gij het mogelijk, dat iets gedaan wordt voor het Vlaamsche volk, hetzij thans, hetzij bij de vredesbesprekingen:
a. | door den Nederlandschen Staat; |
b. | door het Nederlandsche volk: |
c. | door het Algemeen Nederlandsch Verbond? |
Zoo ja, waarin zou die daad moeten bestaan?
Besloten wordt eene Commissie te benoemen, die in overleg met den heer Van Es de mogelijkheid eener uitvoering zal overwegen.
De leden van het Dagel. Bestuur worden in die Commissie gekozen.
3. Verzoek van Afdeeling Berlijn om medewerking in zake steun en voorlichting aan Nederlanders in Duitschland.
De secretaris licht dit punt toe. Het bestuur der Afdeeling Berlijn heeft genoemd plan opgevat en daarbij de hulp ingeroepen van het Dagel. Bestuur, dat reeds met de Afdeeling in briefwisseling is getreden en verder de pogingen zal steunen.
De vergadering keurt dit goed.
4. Voorstel van Afdeeling Leipzig tot vorming van een Groep Duitschland.
De voorzitter deelt mede, dat de Afdeeling Leipzig ditt plan eerst aan de Zuster-Afdeelingen in Duitschland heeft voorgelegd en dat de antwoorden dienen te worden afgewacht. Het Dagel. Bestuur zal daarna in overleg treden met de Duitsche Afdeelingen.
5. Protest van het bestuur der Afdeeling Haarlem in zake het optreden van het Hoofdbestuur tegen de Utrechtsche Studenten-Afdeeling.
Aan Afdeeling Haarlem zal hierop een officieel antwoord worden gegeven.
6. Mededeeling van Dr. Schoch, dat Mr. Carst naar Suriname is teruggekeerd (half September) en een herinrichting der Groep kan worden tegemoet gezien.
De voorzitter dankt den heer Schoch voor zijn bemoeiing in dezen en hoopt op spoedig herstel der Groep.
7. Mededeeling van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, dat in beginsel tot oprichting van een Nederlandsch consulair agentschap te Barquisimeto is besloten.
Daarna sluit de voorzitter de vergadering.
* * *
18 December heeft het Hoofdbestuur nog een vergadering te Dordrecht gehouden, hoofdzakelijk ter bespreking van de Begrooting voor 1916, welke men op de laatste bladz. van dit nr. vindt afgedrukt.
N.J. ROELFSEMA,
Algemeen Secretaris-Penningmeester. |
|