Zuid-Afrikaansche Brieven.
XXXI.
Pretoria, 24 Augustus 1915.
Waarom wil een mensch toch altijd doen wat hem verboden is? We zitten midden in de verkiezingsbeweging. Onze Ministers gaan overal rond om te redevoeren. De verschillende partijen houden congressen en we staan allen met verkiezingen op en gaan met verkiezingen naar bed. Is het te verwonderen, dat ik over de verkiezingen wou gaan schrijven, toen ik mij voor mijn schrijfmachine zette? Het is verleidelijk, misschien het meest omdat het verboden is. En dan, politiek en stambewustzijn zijn hier zoo onafscheidelijk aan elkaar verbonden. Een voorbeeld daarvan? De heer Willy Beyers, jaren lang toegewijd voorzitter van de Afdeeling Johannesburg van het Algemeen Nederlandsch Verbond, heeft zijn ambt van staatsprocureur van de Kaap neergelegd om zich geheel aan de staatkunde te kunnen geven. Om zijn openlijk en nietsvreezend streven voor de Hollandsche taal, als man uit een stuk, die in de dagen van zijn procureurschap te Johannesburg er niet aan dacht, dat het zijn practijk schade zou doen, wanneer hij openlijk als voorvechter van het Hollandsch optrad, is hij wat wij hier noemen, een populair candidaat voor den Volksraad.
Zoo gaat een der Zuid-Afrikaansche voorzitters van het Verbond in de staatkunde en in dat zelfde Verbond heeft hij ook zijn onvervalschte, onbaatzuchtige taalliefde bewezen.
* * *
Ik zou wel willen weten, hoe advocaat Beyers over de toekomst van onze taal dacht. Ik had het hem willen vragen en een soort van personderhoud in Neerlandia geven. Doch de politiek! Ai, zij schuilt hier als een addertje overal onder het gras en zoo'n candidaat voor den Volksraad kan in deze dagen toch zeker niet met een persman spreken, zonder de politiek aan te roeren. Het is jammer, want zijn oordeel moet van beteekenis zijn. Hij heeft eerst in de Transvaal zijn oogen en ooren den kost gegeven en daarna in de Kaap, de oude Kaap, waar de menschen door een jarenlang onderwijsstelsel op Engelsche leest geschoeid, toch feitelijk heel anders tegenover het Hollandsch staan als de Transvalers. Een paar dagen geleden nog had ik een lang gesprek met een Afrikaner, die in Holland had gestudeerd in de dagen voor den oorlog. Hij vertelde, dat zij een Transvaalsche Studenten-Vereeniging in Holland hadden opgericht. Vrijstaters werden daarin nog opgenomen, maar Kapenaars daar dacht men niet aan, dat waren Engelschen. Thans lachte hij om dit bekrompen provincialisme en hij erkende, dat hij de Kapenaars verkeerd had beoordeeld.
Dat provincialisme valt weg en de Afrikaners in de geheele Unie voelen zich veel meer een, dan zeg b.v. voor de unificatie. We hebben ook veel meer aanraking met elkaar. Zie de groote vrouwenbetooging, die hier is geweest om genade te vragen voor Generaal De Wet en zijn mede-gevangenen. Die vrouwen hebben allemaal ingezien - en gevoeld wat veel meer overtuigend bewijs is - dat zij bij elkaar behooren, dat zij één van denken en één van willen zijn. En die unificatie is gekomen zonder ‘nationale conventie’, zonder heftige besprekingen, geleidelijk. Het is de groei der dingen.
* * *
Maar ook de uiterlijke omstandigheden werken er toe mede. Wij hebben twee hoofdsteden. Dit is een bezwaar en een dure liefhebberij, doch het dwingt een gedeelte van de Transvaalsche ambtenaren en alle Volksraadsleden om een groot gedeelte van het jaar in de Kaap te zijn. Men burgert daar in. Leert er de menschen kennen. Het is een kostbare les, maar per slot van rekening, wanneer de samensmelting van de Hollandsch-Afrikaansche natie er door wordt bevorderd, nooit te duur betaald.
Dan onze Hollandsch-Afrikaansche kranten. Wij hier in Transvaal wijden veel meer aandacht aan de Kaapsche Hollandsche pers dan vroeger. Een gevolg van de Unie natuurlijk. We hebben gemeenschappelijke belangen. Maar door dit lezen en zorgvuldig lezen van Kaapsche bladen komen we onwillekeurig beter op de hoogte van het zieleleven onzer zuiderbroeders. De hedendaagsche krant toch is - vooral hier in Zuid-Afrika - een afspiegeling van ons maatschappelijk en ons zieleleven. Wij vertrouwen hier aan de krant onze bijna innerlijkste begeerten en streven toe. Hierdoor komt het, wat in de dagen der republieken nimmer mogelijk zou zijn geweest, dat het nieuwe dagblad, De Burger, dat te Kaapstad uitkomt, ook hier in Transvaal vele lezers vindt, zooals omgekeerd De Volkstem in de Kaap veel gelezen wordt.
Vroeger begrepen wij elkaar vaak niet, omdat we elkaar niet kenden, dit wordt thans beter. Ik wil nog niet zeggen, dat wij al zijn, waar wij moeten komen en waar wij hopen eenmaal te belanden; doch wij vorderen. En dat is al heel verblijdend. Ik behoor nu eenmaal niet tot de twijfel-moedigen. Gelooven in de toekomst is een eerste vereischte om te slagen, vooral hier in dit land. De meest verrassende dingen ziet men hier gebeuren op het alleronverwachtst en wanneer men denkt dat alle nationale kracht gebroken is, voor goed, komt er plots een opleving, die ons verbaasd doet staan.
Zoo bij deze groote vrouwenbetooging! Ik wil ze niet politiek beoordeelen, doch alleen als een uiting van het nationaal gevoel. Wie had een paar jaar geleden kunnen denken, dat zoo iets mogelijk zou zijn, vrouwen uit alle deelen van de Unie opgekomen, allen bezield met één gedachte, niet alleen de bevrijding van Generaal De Wet; doch ook om taal en zeden der vaderen in eere te houden?
Hoe komt het bijvoorbeeld dat zoovele vrouwen, die in vroeger dagen, zelfs gedurende den oorlog altijd thuis Engelsch praatten en Engelsch dachten, die van hun land en hun volk vervreemd waren, thans hun taal overal spreken en op den voorgrond stellen, die in denken en willen door en door Afrikaansch