Toelichting
op het ontwerp van Wet van het A.N.V.Ga naar voetnoot*).
Uit het October-nummer van Neerlandia blijkt, welke wijzigingen, naar het oordeel van de daartoe door het Hoofdbestuur ingestelde Commissie, in de Statuten van het Verbond behooren te worden gebracht.
Voor zoover toelichting op die wijzigingen noodig of gewenscht voorkwam, wordt die hieronder gegeven.
Ofschoon het woord Statuten geacht werd Nederlandsch burgerrecht te hebben verkregen, meende toch de meerderheid der Commissie ook in de geschreven grondbeginselen van het A.N.V. zooveel mogelijk aan het Nederlandsche woord boven het vreemde de voorkeur te moeten geven.
Art. 2. Het in c uitgedrukte doel is feitelijk niet nieuw. Het kwam in art. 3, 1e reeds in hoofdzaak tot uitdrukking, maar daar het meer doel dan middel is, werd het in art. 2 beter op zijn plaats geacht.
Art. 3. De middelen tot bereiking van het doel zijn eenigszins meer in volgorde van belangrijkheid gerangschikt. De uitgave van een Verbondsorgaan, hoewel een bestaand middel, dient in de Wet te worden vastgelegd en wel in de eerste plaats te worden vermeld.
Nevens stichting of begunstiging van Nederlandsche boekerijen dient ook te worden vermeld de verspreiding van het Nederlandsche boek, het hoofddoel der Boeken-Commissie. Het nieuwe punt 3 omvat dan tevens het in het tegenwoordig art. 3, sub 8 genoemde middel: ‘ondersteuning van den Nederlandschen boekhandel’.
Punt 6 is schijnbaar nieuw, doch voor een groot deel treed het in de plaats van artikel 18 (oud). Op grond ook van in de praktijk opgedane ervaringen werd het niet wenschelijk geacht langer een verplichten vasten band te handhaven tusschen het Verbond en de Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen. Door den thans gekozen vorm wordt in de Wet vastgelegd, dat ook aan andere Congressen, die een verwant doel beoogen, kan worden deelgenomen.
Punt 2 werd gesplitst, thans 8 en 9. Het mag overbodig geacht worden den aard der verzoekschriften te omschrijven, ze zullen natuurlijk altijd verband houden met het doel van het A.N.V.
Art. 4. Meermalen werd de opmerking gemaakt, dat het bepaalde bij het tweede lid, volgens hetwelk het Verbond geen kerkelijke of staatkundige partijen kent, niet in overeenstemming was met het beginsel om de bestuurders zooveel mogelijk uit de verschillende staatkundige en kerkelijke partijen te kiezen, welk beginsel is neergelegd in art. 21, eerste lid, van het Reglement voor Groep Nederland. De Commissie heeft gemeend die tegenstrijdigheid te kunnen opheffen, door te doen uitkomen, dat het A.N.V. geen kerkelijke of staatkundige richting heeft.
De bepaling, dat het Verbond open staat voor ieder, die het wensch te steunen, is gebleken op den duur te ruim te zijn. Ten opzichte van het lidmaatschap en de rechten der leden dienen verschillende bepalingen te worden opgenomen. De praktijk heeft meermalen de wenschelijkheid aangetoond, personen, die in strijd handelen met de beginselen van het A.N.V., te weren of te schrappen. Dit dient in de Wet te worden vastgelegd.
Het 5de lid van het nieuwe artikel heeft in het bijzonder ten doel in de Wet den grondslag vast te leggen voor de inrichting der Jongelieden-Afdeelingen.
Art. 5. In de Statuten waren niet duidelijk onderscheiden Algemeene Vergaderingen van het Verbond en die van de Groepen en andere onderdeelen. Onder Algemeene Vergaderingen van het Verbond zouden desnoods ook die van de Groepen kunnen worden verstaan.
Ter onderscheiding wordt thans de term Algemeene Verbondsvergadering voorgesteld, in tegenstelling ook met ‘Groepsvergadering’, waarvan o.a. het Reglement van Groep Nederland gewaagt.
Art. 6. Het beginsel, uitgedrukt in het nieuwe (vierde) lid, waarmede de eenheid van het Verbond is gemoeid, behoort in de Wet te worden vastgelegd. Gelijksoortig beginsel vindt men in het Reglement van Groep Nederland (art. 31) ten aanzien van de verhouding tusschen Groep en Afdeelingen.
6de lid. De uiterlijke termijn voor het doen van rekening en verantwoording wordt in Juni gesteld, omdat de afwikkeling der geldelijke verplichting van de buitenlandsche Groepen en Afdeelingen in April dikwijls nog niet tot een goed einde is gebracht.
Art. 7. Tot dusver kon elke Groep 6 leden in het Hoofdbestuur afvaardigen, wat de mogelijkheid opende een onbillijke verhouding te scheppen tusschen den invloed van kleine en groote Groepen. De nieuwe regeling geeft het Hoofdbestuur gelegenheid om te zorgen, dat bij de vertegenwoordiging der Groepen in het Hoofdbestuur op billijke wijze rekening wordt gehouden met het belang der Groepen en het aantal leden dat elke Groep omvat. Ter bevordering van de eenheid in de samenwerking komt het de Commissie gewenscht voor in de Wet vast te leggen, dat de Voorzitters der beide voornaamste Groepen: Nederland en België, ambtshalve in het Hoofdbestuur zitting hebben, wat trouwens in overeenstemming is met de tot dusverre gevolgde praktijk.
Art. 8. Met het oog op de regels van onze taal, was de meerderheid der Commissie van oordeel, dat de titels Algemeen Voorzitter, Algemeen Secretaris enz. niet moeten worden verbogen.
De Commissie heeft gemeend duidelijk de plaats van den Administrateur in het Verbond te moeten aange-