plaats om uit te weiden over zijn vele en veelsoortige bemoeiingen voor Indië, enkel zij aangestipt wat in nauw verband staat met het streven van het Verbond. Hij werd o.a. de stichter van de Nederlandsch-Indische Onderwijs- en Studiekas, kortweg de Indische Studiekas, welke zich het lot aantrok van Indische jongelui in het algemeen, Europeesche en niet-Europeesche, door de ouders het uitzenden der kinderen naar Nederland te vergemakkelijken. En zeer groot is zijn aandeel in de stichting en ontwikkeling van de Vereeniging Kartinifonds.
In 1911 verscheen Door Duisternis tot Licht, dat hoogst merkwaardige boek, dat een openbaring is geweest voor alle beschaafde, in Nederlandsche sfeer meelevende mannen en vrouwen. Ook hier een pleitrede van een Inlander, alweer in voortreffelijk Hollandsch, voor de geestelijke ontvoogding van den Javaan. Maar nu was het een jonge aanzienlijke vrouw, R. Adjeng Kartini, dochter van den hoog ontwikkelden Regent van Japara, die haar innige wenschen uitsprak voor den geestelijken en stoffelijken vooruitgang van haar volk. Als een vriendelijke fee strooide zij hare gaven van hoofd en hart uit over de brieven, verzameld tot dit boek, dat den lezer inwijdt in de groote moeilijkheid gebonden te zijn aan Javaansche overleveringen en vooroordeel, zonder daarbij altijd den vereischten goeden wil, het volledig begrijpen en het onontbeerlijke medegevoel van de zijde der Nederlanders te ondervinden. Het was voor deze teedere, fijnbeschaafde Javaansche een innig aangrijpende strijd van hare reine idealen, die door zijn verterende kracht zeker heeft bijgedragen tot ondermijning van haar uiterst gevoelig gestel. Kartini is jong gestorven, in 1904.
Welnu, voor dat boek, dat door zijne zorgen na Kartini's dood werd uitgegeven, schreef Mr. J.H. Abendanon de bekende voorrede, die aldus eindigde: ‘Gezegend zal haar naam blijven onder de Javanen en de andere volkeren van den Archipel, voor wie zij is geweest als de rozenvingerige Aurora, wijzende uit de duisternis naar het morgenlicht van den vooruitgang, die alleen te verkrijgen is door verheffing van geest en gemoed. Gezegend zal haar naam ook zijn onder het blanke ras, dat zij door hare denkbeelden nader heeft gebracht tot het hare.’
Die woorden, gewijzigd, doen bij Van Deventer's dood denken aan dezen zelf. Ook hij heeft in woord en daad gewezen naar den dagenden vooruitgang, en ook zijn naam zal gezegend zijn, bij velen van het blanke ras niet alleen, maar ook bij die Javanen en andere inlandsche bewoners onzer Oost, die niets liever willen dan geestelijke toenadering over en weer, tot heil van beiden.
In Neerlandia van 1911, waar het boek werd besproken, werd de hoop geuit, dat een dag- en kostschool voor dochters van Inlandsche Hoofden zou worden opgericht, zooals wijlen Raden Adjeng Kartini zich die heeft gedacht. Nu schrijven wij 1915 en drie Kartini-Scholen zijn verrezen, te Batavia, Semarang en Madioen. Dat is niet het werk geweest van Van Deventer alleen, maar zijn aandeel daaraan was zeer groot. Wie dan ook aan de geestelijke nalatenschap van Kartini denkt, zal in haar naaste omgeving als een gelijkgestemde den doode gedenken, dien ons Verbond thans zoo oprecht heeft te betreuren.
Van de oprichting af van Groep Indië behoorde Mr. C.Th. van Deventer tot hare vertegenwoordigers in het Hoofdbestuur. Hij is de eerste, die als vertegenwoordiger dier Groep aan het Verbond door den dood ontviel en behoorde tot het getrouwe viertal, dat steeds zoo vol toewijding en nauwgezetheid zijn dikwijls moeilijke taak in eendracht en vriendschap vervulde. Natuurlijk was Van Deventer in de vergaderingen van het Hoofdbestuur altijd een hoogst welkome verschijning; als hij kon was hij aanwezig. Maar Afrika en Vlaanderen getuigen het, dat zijn belangstelling zich niet beperkte tot zijn Groep; het geestelijke leven van onzen geheelen stam trachtte hij steeds te begrijpen en volgde hij met liefdevolle aandacht. Zijn bezadigd woord vond altijd ingang; men luisterde gaarne naar hem, om zijn doorzicht en kennis, maar ook omdat hij het was die sprak, de fijnbeschaafde van hooge degelijkheid.
Van Deventer's leven is een leven geweest niet van luid gerucht, maar van stadig streven naar het hoogste op elk gebied, van groote rijkheid aan daden ook, waarvan de zegenrijke gevolgen zijn rechtvaardlg loon zullen zijn.
H.J. Kiewiet de Jonge.
Dordrecht, 29 September 1915.