ders te Berlijn in groote, dikwijls Hollandsch uitgedoschte, zalen vereenigde. Ook St. Nicolaas, die, misschien om den ‘Weinachtsmann’ niet te mishagen, Berlijn vroeger nooit bezocht heeft, hield sinds de oprichting ieder jaar trouw zijn intocht in de Hollandsche club, om zoete kindertjes te verrassen en de opschietende jongens steeds weêr te laten beloven, dat het echte Hollandsche jongens zullen worden.
Doch de laatste maal kwam hij niet; de kindertjes dachten natuurlijk, dat het kwam omdat het oorlog was en hij heel boos was op de menschen die elkaar dood maken. Of de kindertjes gelijk hadden, weet ik niet, maar wel weet ik, dat niet alleen de goede Sint, doch ook dat alle feestelijkheden weg bleven, dat vele onzer trouwe leden naar het vaderland vertrokken, om het dierbaar, warm gekoesterde kleinnood zoo noodig met hand en tand te helpen verdedigen, te beschermen en te bewaren voor het veel belovend nageslacht, voor de opschietende jongens, die toch echte Hollandsche jongens willen worden.
Buiten onze vaderlandsche grenzen woedt de oorlog, zijn bloedig spoor op velden en akkers achter latende; de aarde beeft onder den zwaren tred der millioenen soldaten en zelfs in het kleine landje aan de Noordzee galmen deze schreden nog na. Ofschoon gelukkig nog van oorlog bevrijd, voelen de Nederlanders meer dan vroeger, dat zij Nederlanders zijn, dat het een eer is, een kind van dit oude, stoere ras te zijn.
Dat zal dan ook wel de reden zijn, waarom het Vereenigingsgebouw iederen Woensdagavond nog zoo velen van het geuzenvolkje binnen zijne muren ziet, hoewel, zooals reeds gezegd is, velen het geweer op den schouder hebben genomen.
Bij het uitbreken van den oorlog werden, zoowel in het moederland als elders, vele Nederlandsche gezinnen in hun maatschappelijk leven geschaad, velen zelfs zoodanig dat zij in nooddruftigen toestand kwamen te verkeeren. Er moest geholpen worden en de Nederlanders te Berlijn bewezen, dat wanneer de nood aan den man komt, het devies der oude republiek ‘Eendracht maakt macht’ ook voor hen geen holle klank is, maar dat zij met en door elkaâr naar het doel streven, dat zij zich gesteld hebben.
Er werd geholpen.
Een Steun-Comité, dat op verlangen van Hr. Ms. Gezant, Baron W.A.F. Gevers gevormd werd en waarin ook eenige bestuursleden van het ‘Hollandsch Gezelschap’ zitting hadden, nam deze moeilijke taak op zich.
Uit het verslag van dit Comité nam ik eenige gegevens.
De werkzaamheden begonnen op 31 Aug. 1914. In vier maanden tijd werd voor een bedrag van M. 5961.50 op de inteekenlijsten van het Comité geteekend, waarvan op 31 Dec. reeds M. 5321.80 waren binnengekomen. Tot dit tijdstip werd een bedrag van M. 4326.81 uitgekeerd; n.l.:
September |
M. 1568.98 |
October |
M. 1241.68 |
November |
M. 838.85 |
December |
M. 677.30 |
|
_____ |
Totaal |
M. 4326.81 |
Deze opgave wijst een gunstig gevolg aan. Groot was de nood in de eerste maanden, doch de sprekende getallen der laatste twee maanden zeggen den leek, dat het Comité met kracht, doorzicht en overleg zijn taak uitvoerde. Vele, door den oorlog werkeloos geworden, Nederlanders bekwamen door tusschenkomst van het Comité opnieuw bezigheid. Er komt in de boeken van het Steun-Comité een post voor van M. 101.73 aan terug betaalde voorschotten.
Ik ben aan het eind mijner mededeelingen. De toekomst ziet er niet rooskleurig, doch ook niet zoo hopeloos uit als misschien velen zich denken en ik geloof dan ook in het jaarverslag goede tijding te kunnen brengen.
Moge de Nederlandsche Vereeniging groeien en bloeien.
P. CLERKX, Penningmeester.
Berlijn, 9 Aug. 1915.