Neerlandia. Jaargang 19
(1915)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNederlandNederlandsche bedrijisbelangen in deze dagen.‘We ought long ago to have sent the best eyes of the Government out into the world.’ Het verzoek der Redactie om, gelet op de buitengewone tijdsomstandigheden, in dit tijdschrift de Nederlandsche bedrijfsbelangen te bespreken, deed mij aanstonds besluiten aan het voorstel te voldoen; niet omdat ik mij in staat achtte de bezwaren van het oogenblik weg te nemen, of voor de naaste toekomst voorspellingen neer te schrijven, die particuliere bedrijven als zoovele kostbare raadgevingen zoude kunnen aanvaarden; maar wel omdat er, ten opzichte van het heden en de naaste toekomst, voor de Nederlandsche nijverheid en hare ontwikkeling, m.i. reden is de dringende noodzakelijkheid van internationaal overleg in het licht te stellen. Valt het economisch terrein rustiger te overzien dan enkele maanden geleden, wij kunnen evenmin als op den eersten dag van den oorlog nog iets zeggen met betrekking tot de maatregelen die de oorlogvoerende landen zullen nemen, zoowel voor de kunstmatige bevordering van den eigen uitvoer als ter wering van ongewenschten invoer. In Nederland ontbreekt het niet aan voorstellen om het landsbelang te dienen door de nationale nijverheid te versterken; maar anderzijds staan buiten onze grenzen belanghebbenden gereed, om Nederlandsche bedrijven, waarvan zij den loonenden afzet hebben leeren kennen, over te brengen naar het vreemde land. Met en zonder hulp van Nederlanders bevorderen Nederlandsche fabrikanten het inrichten van buitenlandsche bedrijven, die aanstonds zullen mededingen met op uitvoer aangewezen Nederlandsche bedrijven; maar ook buitenlandsch initiatief is wakker om plaatselijke ervaring ten goede te doen komen aan Nederland en door den bouw van bijfabrieken, of het stichten van nieuwe bedrijven, buitenlandsch kapitaal op Nederlandschen grond loonend te beleggen. Locale en internationale belangen zijn, ook in bedrijven, zoozeer aan elkander verbonden, dat om deze belangen te scheiden een geheele ommekeer in onze handelspolitiek en ook onze handelswetgeving noodig zoude zijn. Wij hebben met de vrijgevigheid om binnen onze grenzen handels- en bedrijfsondernemingen onder elke vlag als gelijkwaardig met de nationale te erkennen, den meest ingewikkelden vorm van winstverdeeling in het leven geroepen; maar wij kunnen, mits de natie op beslissende oogenblikken hare eigenwaarde niet voor geld te koop biedt, met gerustheid deze internationale ontwikkeling binnen de eigen grenzen aanvaarden en zelfs bevorderen. Wat wij te vreezen hebben, zijn schokken. De omstandigheden hebben dit bewezen. Bij het overschrij- | |
[pagina 80]
| |
den der Belgische grenzen scheen de geheele bedrijfsen handelswereld onderstboven gekeerd. Als een voorbeeld wil ik enkel aanhalen dat onze Vereeniging ‘Bureau voor Handelsinlichtingen’, in een etmaal zoovele opzeggingen ontving, dat hare inkomsten met nagenoeg duizend gulden afnamen. Wij moesten in September tot vermindering van salarissen overgaan. Enkele maanden later had zich dit verlies niet alleen hersteld, maar viel wederom aanwinst in contributie te boeken. De Vereeniging had inmiddels, vertrouwende op de veerkracht van handel en bedrijven, aan de binnenlandsche organisatie bijzonder de aandacht gewijd en door kostelooze behandeling van vragen en aanbiedingen bewerkt, dat door beschikbare binnenlandsche voorraden in anderzijds gebleken behoefte kon worden voorzien. De voortgang van Nederlandsche bedrijven is door den dienst blijkbaar gebaat en opnieuw is bevestigd, dat in tijden van crisis de meest volledige openbaarheid naast onpartijdige voorlichting ontspanning brengtGa naar voetnoot*). Met het optimisme van iemand, die vele tegenstrijdige belangen om zich heen heeft zien groot worden, sta ik tegenover de bezwaren, die zich zullen voordoen als, dank zij herstelde vrede en orde, aanstonds de nieuwe wedloop der volken Nederland voor geheel gewijzigde invloeden plaatst, allerminst weifelend. In de toenemende veelzijdigheid der nationale bedrijven en vooral dank zij de vermeerdering hunner internationale betrekkingen, heb ik sedert meer dan vijf en twintig jaren zien bevestigd, dat ondernemingen die werden begonnen met kennis van zaken en waarbij de opzet in verhouding tot de beschikbare middelen - zoowel geldelijke als geestelijke -, geschiedde, tot bloei zouden geraken. De gewichtige factor van energiek - d.i. ook practisch - ondernemen, heeft steeds, voor zoover ik kan oordeelen, alle bezwaren overwonnen. Ik wil er aanstonds aan toevoegen, dat door den een succes veel gemakkelijker werd verkregen dan door den ander, dat voor den een de omstandigheden hem in voorspoed te hulp kwamen, terwijl zij den ander den strijd dubbel zwaar maakten. De van nature ondoorgrondelijke ongelijkheden, als meerdere en mindere begaafdheid en zoovele andere, die, van den aanvang des levens trouwens, tegenspoed opwerpen of wegen effenen, alle deze tot de fortuin te rangschikken persoonlijke mee- en tegenvallers, waarvan dit tijdperk ook in ruime mate voorbeelden biedt, moeten buiten beschouwing worden gelaten. Regeeringsmaatregelen van bevriende en niet-bevriende zijde hebben in het verleden uiterst loonende bedrijven op het onverwachtst gekortwiekt; wij mogen geen oogenblik aannemen, dat in de naaste toekomst geene storende maatregelen zullen worden genomen en bestaande verbindingen niet zullen worden vernietigd. Maar de wereld is groot, mits men de geheele wereld ook voor zich heeft. Voor de naaste toekomst, schijnt mij deze vraag van het allermeeste belang; hoe sterk zijn onze internationale betrekkingen? Wat hebben wij er voor gedaan en wat valt er aanstonds te doen om de betrekkingen tot de niet-oorlogvoerende landen, in het bijzonder die tot de overzeesche gewesten, te versterken? Ik bespreek dit vraagstuk met verklaarbare voorliefde in dit tijdschrift. Het Algem. Nederl. Verbond immers behoort tot degenen die het groote belang van wereldgemeenschap voor Nederland hebben erkend. Het Algem, Nederl. Verbond had daarmede voornamelijk op het oog den Nederlandschen stam te vereenigen, anderen met hetzelfde denkbeeld voor oogen hebben daaraan de wijdste vertakkingen vastgeknoopt. In hoofdzaak geldt dit van particulieren. Van de meeste Nederlandsche Regeeringspersonen kan eilaas niet hetzelfde worden getuigd. Vele Nederlandsche regeerders, zoowel hoofden van Departementen als de eerste bestuurders van stad en provincie hebben dit handelsbelang verwaarloosd, of liever door hen werd niet gevoeld dat het noodig is, dat het een landsbelang - en bij gebreke van officieel nationaal inzicht zelfs een grootsteeds-belang - kon worden geacht, in alle hoeken der wereld betrekkingen voor het zakendrijvende Nederland aan te knoopen, betrekkingen allereerst van vriendschappelijken aard. Er werd gelachen om de illusie, dat geschikte ontwikkeling van vriendschapsbetrekkingen den weg zoude openen voor handelsvoordeel, dat langs de banen, die het intellect uitkoos, zonder voor zichzelf profijt te bedingen, weldra, d.w.z. zoodra wederzijds voor zakelijke samenwerking voldoende overeenstemming zoude zijn verkregen, door aanbevolen ‘bedrijfslieden’, handelswinst zoude kunnen worden binnengehaald. Men zag te veel om zich heen het bloeiend toonbank-bedrijf, om voor verre gewesten, na lastige voorbereiding, offers te brengen. Het voordeel moest tastbaar zijn. Hoe gelukkig is het, dat de particuliere ondernemingsgeest wakkerder dan die van vele Regeerders, het voordeel der overzeesche betrekkingen erkende. Een blik op de herleving onzer vrachtvaart toont hoezeer juist de overzeesche gewesten onze nijver- | |
[pagina 81]
| |
heid en onze handelsbelangen tot bloei gebracht hebben. Maar ook omgekeerd, n.l. als gevolg van de krachtige inspanning om in het wereldverkeer de Nederlandsche vlag toongevend te voeren, steeg het besef dat de gunstige arbeidsvoorwaarden Nederland stempelden tot een land waar voor de nijverheid eene belangrijke vlucht kon worden tegemoet gezien. Er is geen enkele reden om aan te nemen, dat de vraag naar Nederlandsche artikelen, voor zoover zij uit overzeesche gewesten zich normaal heeft ontwikkeld, niet zoude voortgaan te groeien. Voor de Europeesche markt staat de groote onbekende, de te volgen tariefpolitiek, in den weg aan allen ondernemingsgeest, dien de nabuur strijdig met zijn belang zal achten; voor de onafhankelijke overzeesche markten dreigt dit gevaar niet. Veeleer zelfs valt in overzeesche gewesten, voor zoover wij door den oorlog verbindingen met Europa verbraken, voor Nederland te rekenen op een afzetgebied voor al die artikelen, die zich zullen aanpassen aan ons nationaal arbeidsvermogen. Grondstoffen en arbeidersverhoudingen zullen hier den doorslag geven, en ieder geval zal op zich zelf moeten worden beschouwd. Maar de groote lijnen zijn nu reeds te trekken. In de eerste plaats reken ik onder de aangewezen voorbereiding het versterken der vriendschapsbetrekkingen juist met die landen, in de tweede plaats de meest volledige voorlichting betreffende de behoeften van al de overzeesche markten. Het versterken der vriendschapsbetrekkingen omvat in de eerste plaats het begrijpen en erkennen van elkanders belangen, de bijzondere tijdsomstandigheden eischen echter ook dat er onverwijld overleg zal worden gepleegd in zake de handelspolitiek die na den vrede door de oorlogvoerende partijen zal worden gevolgd, eventueel aan deze partijen zal moeten worden opgedrongen. De laatste uitdrukking is met opzet gekozen. Alle niet-oorlogvoerende partijen zullen het eens moeten worden over het karakter der mededinging op de wereldmarkt. Wil een tijdvak van voorspoed volgen, dan moet dit vraagstuk opgelost worden. Het zal echter alleen bevredigend worden opgelost, als de Staten, die buiten den krijg staan, onverwijld de oplossing voorbereiden. Er valt in de opwinding van eenig onvoorzien oogenblik niet te rekenen op de omzichtigheid, welke de onzekerheid van het heden aan de oorlogvoerende partijen voorschrijft. Derhalve is nu het oogenblik om te handelen aangewezen. Ik waag het een stap verder te gaan en te verklaren dat voor Nederland in het bijzonder het oogenblik is aangewezen om voor internationaal overleg het initiatief te nemen. Ons voorbeeld op het terrein der handelspolitiek, d.w.z. onze getrouwheid aan het beginsel, dat de Nederlandsche handelspolitiek zoude zijn eene politiek van toenadering, dit voorbeeld geeft ons recht van optreden. Maar de plicht dwingt niet minder. Buitenlandsch initiatief bezorgde aan ons land de stichting, waarvan alleen kortzichtigheid de waarde vermag te onderschatten: het Vredespaleis. Tegenover de bevoorrechting is Nederland te kort geschoten, door niet tijdig naast den wereldtempel voor den vrede, uit eigen initiatief en met eigen middelen, een instituut in het leven te roepen, waarin alle volken der wereld zouden zijn samengekomen, niet voor wetgeving maar voor vrijwillige internationale toenadering op het terrein van den bevrienden handel. Het is een oud begrip, dat de wereldhandel werd ingeleid door wederzijdsche geschenken, dat hij alleen mogelijk werd geacht onder vrienden. Het wordt tijd, dat dit denkbeeld wordt belichaamd, zoo dat het in onmiskenbare duidelijkheid allen volken voor oogen staat. Er is geen land, dat met meer recht dan Nederland eenen tempel voor den wereldhandel tot opschrift zoude kunnen geven: ‘er zijn geene vijandige volken’. Ver behoeven wij niet in de toekomst te zien om toe te geven dat de vijanden, die heden in alle telheid tegenover elkander staan, morgen de voorwaarden zullen moeten vaststellen voor nieuwe officieele betrekkingen. Officieel moeten de verbroken schakels worden hersteld. In dit feit alleen schuilt de waarschuwing tegen alle overdrijving, die het mogenjk acht nieuwe bedrijven uit den grond te stampen of uit te roeien, alsof met een pennestreek de ervaring van jaren kon worden verkregen, of teniet gedaan en de levensfactor voor iedere vakindustrie, de geschoolde arbeiderskring, evenals het benoodigde kapitaal, onverschillig waar, kon worden opgeraapt. Dit neemt niet weg dat omzichtige pogingen die in dit stadium tot het stichten van nieuwe takken van bedrijf hebben geleid, welke zich aan plaatselijke toestanden aanpassen, kans van slagen hebben en zulks te meer waar de groote moeilijkheden, die het gevolg waren van te sterk samendringen, voorloopig althans de truststrooming der laatste jaren zullen breidelen. Waarschijnlijk zal de kleinindustrie meer steun vinden. Maar dan zal het toch noodig moeten zijn dat langs internationalen weg hare beteekenis wordt vastgelegd en de trustvorming, doodend voor elke kleinindustrie, door wettelijke regeling wordt voorkomen. Voor handel en nijverheid staat alles op het spel bij de juiste oplossing van het groote economische vraagstuk: hoe de tariefpolitiek te regelen, zoodat niet de staatshulp noodlottig het onafhankelijk bedrijf verdringt. Er is in dit opzicht wel reden om niet al te gerust te zijn. De paniek die handel en nijverheid aangreep bij het uitbreken van den oorlog, de oppermacht die de Staat in handels- en bedrijfsbelangen aan zich heeft getrokken, het overleggen van bescheiden, die in tal van zaken afdoeningen tot officieel publiek domein maakt, dit alles wijst er niet op, dat handel en nijverheid op het oogenblik over de vrijmoedigheid beschikken, die elk krachtig initiatief vordert. En toch zal in die richting moeten blijken, dat in Nederland, de Staat niet uit te groote omzichtigheid in de details verward raakt, en de belanghebbenden bij handel en bedrijven uit overdreven vrees voor persoonlijk nadeel de verantwoording voor onze internationale handelspolitiek niet van zich afschuiven. Ons levensbelang als natie eischt het, wij moeten den | |
[pagina 82]
| |
grooten weg op. Wij moeten, met inspanning van alle krachten, de buiten den oorlog staande Staten overtuigen, dat als thans niet een tijdvak van welwillendheid in de internationale handelsovereenkomst wordt ingewijd, de wereld binnen een afzienbaar aantal jaren eene nieuwe periode van vernieling tegemoet gaat, die millioenen hopeloos leed berokkent en voor het volkenrecht een slag in het aangezicht is. Indien voor de internationale handelsbetrekkingen niet wordt opgekomen, met het besef, dat aan blinden naijver paal en perk moet worden gesteld, dan staat in het eerstvolgend tijdvak iedere ondernemingsgeest, meer dan ooit te voren, op losse schroeven.
O. KAMERLINGH ONNES. Amsterdam, 20 Maart 1915. |
|