Geen Nederlandsch.
Toen in der tijd het Nieuwe Wetboek van Strafrecht was vastgesteld, werd het, opdat het van vergrijpen tegen de Nederlandsche taal zoude worden gezuiverd, onderworpen aan het oordeel van een deskundige, wijlen den Leidschen hoogleeraar Dr. M. de Vries, die er op wees en tevens bewéés, dat men in het Nederlandsch niet kan spreken van ‘straf bedreigen’.
Diensondanks leest men thans in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag omtrent het Wetsontwerp ‘tot vaststelling van nadere voorzieningen betreffende de strafopschorting, de betaling van geldboeten en de voorwaardelijke invrijheidstelling’ van den Minister van Justitie Mr. B. Ort, ingezonden bij brief van 26 October 1914, op bladzijde 26 het volgende:
‘De uitdrukking “bedreigde geldboete” in het gewijzigde vijfde lid van artikel 23 W.v. Sr. komt ook in het bestaande derde lid van dat artikel voor, terwijl artikel 58, tweede lid, spreekt van ‘bedreigde vervangende hechtenis’. Hoewel derhalve het woord ‘bedreigd’, met betrekking tot straffen aangewend aan de terminologie van het Wetboek van Strafrecht niet geheel vreemd is, bestaat er bij den ondergeteekende geen bezwaar het te eerst aangewezenen plaats te schrappen.’
In het tweede lid van artikel 58 komt het woord ‘bedreigd’ ook voor.
Minister en wetgevers wijken dus af van het door genoemden deskundige uitgesproken wel gestaafd oordeel.
O.Q. VAN SWINDEREN.
Groningen, 14 Januari 1915.