Buitenlanders in Nederl. Indischen Staatsdienst en de Nederlandsche Taal.
De volgende briefwisseling is gevoerd tusschen het Dagel. Bestuur van het A.N.V. en Z. Exc. den Minister van Koloniën.
Dordrecht, 13 Juni 1914.
Aan
Zijne Excellentie den Minister van Koloniën.
Excellentie,
In de Algemeene Vergadering van Groep Nederland op 28 Maart j.l. te Leeuwarden gehouden, werd door de Afdeeling Haarlem een motie ingediend, waarin de meening van het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond, in zake het aannemen van buitenlanders in Nederlandsch Indischen Staatsdienst, blijkende uit verschillende uitingen in het Verbondsblad Neerlandia, in afkeurenden zin werd beoordeeld.
De woordvoerder dier Afdeeling wees in zijn toelichting van die motie o.a. op de vele gevallen, waarin het gebruik van de Nederlandsche taal zelfs in dienstaangelegenheden werd verwaarloosd; blijkens in Neerlandia opgenomen klachten zou, in het bijzonder door vele buitenlandsche officieren van gezondheid, ook in dienst, niet van de Nederlandsche taal gebruik worden gemaakt; examens van ziekenverplegers zouden in het Duitsch worden afgenomen en visa reperta zouden in een vreemde taal zijn opgesteld; in het algemeen zouden vele buitenlandsche officieren van gezondheid zich heel weinig aan het Nederlandsch laten gelegen liggen en zich steeds van hun eigen taal bedienen.
Hoewel de uit Indië afkomstige in Neerlandia opgenomen en door den Haarlemschen woordvoerder ter sprake gebrachte berichten dienaangaande wellicht overdreven zijn, heeft het Hoofdbestuur reden aan te nemen, dat deze niet geheel onjuist zijn. Het begrijpt dat bij aanneming in Nederlandsch Indischen Staatsdienst van buitenlanders, niet de eisch gesteld kan worden, dat die personen de Nederlandsche taal machtig zijn, maar het is van oordeel, dat wel wat meer dan tot nu toe schijnt te geschieden, zou mogen worden aangedrongen op het nemen van maatregelen tot bevordering van het gebruik van de Nederlandsche taal door niet-Nederlandsche Europeesche landsdienaren.
Naar de meening van het Hoofdbestuur toch moet het gebruik, in dienstaangelegenheden, van iedere vreemde taal worden afgekeurd, en zooveel mogelijk tegengegaan; moet het Nederlandsch karakter van onze Kolonie gehandhaafd, het belang van de Nederlandsche onderdanen behartigd worden; beide nu worden geschaad door het gebruik van een vreemde taal.
In zijn laatst gehouden vergadering besloot het Hoofdbestuur op grond van evenvermelde overwegingen, Uwe Excellentie in overweging te geven aan in Indischen dienst tredende buitenlanders den plicht op te leggen, zich binnen een bepaalden tijd de Nederlandsche taal eigen te maken, en aan de Regeering in Indië van dezen wensch te doen blijken en Haar op te dragen daaraan de hand te houden.
Voldoende aan het in evenbedoelde vergadering uitgesproken verlangen, hebben de ondergeteekenden de eer Uwe Excellentie beleefd te verzoeken aan de geuite wenschen ten opzichte van het gebruik der Nederlandsche taal in dienstaangelegenheden, binnen de perken der Nederlandsche Kolonie, zoo mogelijk gevolg te doen geven, en tevens te willen toestaan, dat van Uwe beslissing in dezen - voor de mededeeling waarvan ondergeteekenden zich houden aanbevolen - te gelegener tijd melding worde gemaakt in het Verbondsorgaan Neerlandia.
Met verschuldigden eerbied,
Namens het Hoofdbestuur voornoemd:
(w.g.) H.J. KIEWIET DE JONGE,
Voorzitter.
(w.g.) ROELFSEMA, Secretaris.
* * *
's-Gravenhage, den 28sten Jan. 1915.
Aan
het Hoofdbestuur van het Algemeen
Nederlandsch Verbond.
Met verwijzing naar Uw schrijven van den 13den Juni j.l. heb ik de eer Uw Bestuur mede te deelen geen gevolg te kunnen geven aan Uw verzoek om aan in Indischen dienst tredende buitenlanders de verplichting op te leggen zich binnen een bepaalden tijd de Nederlandsche taal eigen te maken, aangezien het bezwaarlijk zou aangaan bedoelde personen, die in den regel beginnen met het sluiten van een tijdellijk verband, uit den dienst te ontslaan indien zij binnen den hun gestelden termijn niet hebben geleerd dragelijk Nederlandsch te spreken en te schrijven.
Daar ik evenwel met Uw Bestuur van meening ben, dat het wenschelijk is om het gebruik van de Nederlandsche taal ook onder buitenlanders in onzen dienst te bevorderen, heb ik overwogen, op welke wijze aan Uw verzoek zou kunnen worden tegemoetgekomen en meen daarin te zijn geslaagd door te bepalen, dat in de verbandakten van de tijdelijk in eenige burgerlijke betrekking of als officier bij den militairen geneeskundigen dienst in Indischen dienst tredende buitenlanders, de voorwaarde zal worden opgenomen, dat zij voor overgang in vasten dienst niet in aanmerking kunnen komen als zij niet, ter beoordeeling van de boven hen gestelden zich voldoende mondeling en schriftelijk in het Nederlandsch weten uit te drukken.
Aan de Indische Regeering is van dezen maatregel mededeeling gedaan met verzoek ook overigens het gebruik van onze taal door buitenlanders in onzen dienst te willen bevorderen.
De Minister van Koloniën:
(get.) TH.B. PLEYTE.