heden, alles te vermijden wat tegen den uitgesproken wensch der Regeering ingaat. En die wensch is: het in acht nemen van een strikte onzijdigheid in daden, woorden en geschriften. In het laatste nummer van Neerlandia heeft, zooals bleek uit ons persoverzicht, Prof. De Louter deze meening tot de zijne gemaakt.
Wij willen kort uiteenzetten waarom wij, hoezeer wij ook sympathiseeren met het algemeene gevoel der ontevredenen, toch accoord gaan met Professor De Louter en dus de houding van de leidende mannen in het A.N.V. correct achten.
Zij die, op grond o.a. van de sympathie voor de Boeren die tijdens den Zuid-Afrikaanschen oorlog zoo onverholen door ons volk is getoond, meenen dat wij ons thans jegens de Belgen eender moesten gedragen, begaan o.i. verscheidene fouten die alle zijn saam te brengen onder dit hoofd: het uit het oog verliezen van schakeering in neutraliteit.
Dat wij de Belgen heel wat beter geholpen hebben door de daad van onze gastvrijheid die alleen mogelijk was doordien ons land, mede dank zij onze strikte neutraliteit, tot nu toe buiten den oorlog bleef, dan wij ooit door de uitbundigste woorden zouden kunnen doen, teekenen wij slechts terloops aan. Omdat men kan zeggen: Naast de daden kan aan woorden ook eenige plaats worden ingeruimd.
Ietwat meer aandacht zouden wij willen vragen voor de opmerking dat juist het A.N.V. ten aanzien van de Belgen in een moeilijke verhouding verkeert. Immers, diegenen die het Verbond partij zouden willen doen kiezen voor de Belgen, schijnen opeens te hebben vergeten, dat er tot vlak vóór den oorlog, Belgen en - Belgen waren, namelijk Walen en Vlamingen en dat het A.N.V. uitteraard een zekeren zedelijken steun verleende aan de flaminganten in hun strijd tegen de franskiljons. Maar in deze ure waarin de bange nood alle Belgen samenbrengt, willen wij overigens bij dit stekelige punt niet langer stilstaan.
Wat vooral in 't oog dient te worden gehouden, is tweeërlei:
ten eerste dat de houding van ons gansche volk anders kan wezen in een conflict als het Zuid-Afrikaansche dan in een wereldbrand als die ons thans omringt,
en ten tweede dat, in het volk, de houding van verschillende individuen en corporaties verschillend kan zijn naar gelang van de plaats die zij innemen.
Wat het eerste belangt schijnt vaak te worden vergeten, dat wij ons in de Zuid-Afrikaansche kwestie veel meer vrijheid van uiting konden veroorloven dan thans, zonder dat wij eenig oorlogsgevaar liepen. De kans dat onze woorden zouden leiden tot daden, was zeer gering. Engeland had te veel te doen met de Boeren dan dat het, wegens de duidelijke ongunstige gezindheid van het Hollandsche volk te zijnen aanzien, ook ons land nog zou beoorlogen met bovendien de groote kans op een ingrijpen, dan, van Duitschland en wellicht ook van Frankrijk. En daden onzerzijds waren, practisch bezien, geheel onmogelijk.
Thans echter staat het anders. De strijd woedt nu niet aan 't andere einde van de wereld, maar rondom ons heen. De mogelijkheid van economische èn van militaire handelingen der oorlogvoerenden van den allerergsten aard omgeeft ons sinds maanden dag en nacht. De kans, dat onze woorden zouden leiden tot daden van een der oorlogvoerenden, is nu niet alleen niet denkbeeldig, ze is zelfs niet gering. Men behoeft nog niet eens aan een oorlogsverklaring te denken; de mogelijkheid van de meest ernstige economische onvriendelijkheden moet iedereen duidelijk wezen die maar even denkt aan wat wij nu reeds ondervonden op 't stuk van economische... vriendelijkheden. En daarbij komt dat, althans in de oogen van de strijdende partijen, de mogelijkheid van daden onzer zijds ditmaal allerminst uitgesloten is. Dat een kleine mogendheid aan de Noordzee eenige daadwerkelijke hulp van beteekenis zou bieden aan twee republieken in Zuid-Afrika, was uitgesloten. Maar in den tegenwoordigen strijd zouden wij natuurlijk kunnen ingrijpen als wij wilden. Welk een grooten invloed dat zou hebben op de strategische positie der partijen, juist omdat zij elkaar ongeveer in evenwicht schijnen te houden, behoeft geen betoog. En vandaar dat de oorlogvoerenden zulk een onverdroten aandacht wijden aan de gezindheid in Nederland.
Vandaar ook dat, wanneer men ernstig wil vermijden dat Nederland in den oorlog wordt betrokken, onze neutraliteit thans zeker veel strikter in acht moet worden genomen door het volk dan tijdens den Zuid-Afrikaanschen krijg.
Maar het is bovendien - en dit raakt het tweede punt van belang dat wij zooeven aanstipten - niet onverschillig, voor de beteekenis van eene uiting, wie haar doet. Er zijn ook in dit opzicht schakeeringen die men niet moet verwaarloozen.
Wie 't allerscherpst de neutraliteit heeft te betrachten, is natuurlijk - de Regeering. Op haar volgt, in orde van belang, het Parlement dat zich, in zijn uitingen of althans in die van zijne leden, iets minder gebonden behoeft te achten, omdat de woorden hier reeds iets verder staan van de verwezenlijking door de beslissende daad. En daarna volgt, dunkt ons, de Pers, te wier aanzien ook weer is te rekenen met den omvang en de gesteldheid van de lezerskringen der bladen en met het feit dat bij voorbeeld een tijdschrift veel minder onder het oog der groote menigte komt en dat de atmosfeer waarin zijn inhoud wordt genoten, rustiger is dan men bij een dagblad mag verwachten, terwijl zijn actueele invloed ook veel geringer en zijn beteekenis als orgaan kleiner is.
En nu hebben ook individuen en corporaties te bedenken dat ‘wanneer twee hetzelfde doen, het daarom nog niet hetzelfde is.’ Wanneer eenige gewone burgers ergens in een koffiehuis wat erg hoorbaar hun oordeel over een der partijen uiten, dan is dat een feit van nagenoeg geen beteekenis. Geschiedt het door een man van aanzien en gezag in een open-