Neerlandia. Jaargang 19
(1915)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
OntevredenheidGa naar voetnoot*).Een van de meest vernomen klachten over het Verbond is: ‘men stort zijn contributie en verder hoort men niets.’ Allereerst vraag ik: hoe en wat wil men hooren. Wat het ‘hoe’ betreft, iedere maand krijgt men Neerlandia waardoor men op de hoogte blijven kan van wat het Verbond doet en hoe het werkt, en ingelicht wordt over het Nederlandsch leven en streven buiten Nederland. - ‘'t Is taai’ zegt men. - Voor een deel is niet anders te verwachten van een blad dat zakelijke mededeelingen doet en moet doen, om verband te houden tusschen en medeleven mogelijk te maken met de verschillende, over de geheele wereld verspreide deelen van den Nederlandschen stam. En van die mededeelingen is meestal zulk een groote voorraad aanwezig, dat er heel weinig ruimte overblijft, (tenzij men de kosten van het maandblad buitengewoon opdrijft) voor... ja, waarvoor? Reeds eenige jaren is het Bestuur bezig geweest om Neerlandia ‘aantrekkelijker’ te maken. Maar plaatsgebrek, zooals gezegd, en gebrek aan of onwil van personen die aantrekkelijke en met het streven van het Verbond verband houdende bijdragen konden leveren, verhinderden dit. Over betaalde bijdragen kon natuurlijk weinig gedacht worden. Overigens wil ik nogeens mededeelen, dat andere vereenigingsorganen, waaronder juist één, dat dikwijls aan Neerlandia als voorbeeld gesteld wordt, afgunstig zijn op de ‘degelijke, belangwekkende inhoud’, waarvan de groote pers dikwijls heele stukken overneemt, wat een blad zooals bijv. de N.R. Ct. toch zeker niet doen zou, als het niet belangrijk genoeg was. Neen, in hoofdzaak zit de fout alweer bij de leden, die geen belangstelling genoeg hebben voor het algemeene groote doel van het Verbond, - of zou het werkelijk zijn zooals wel beweerd wordt, dat het komt omdat men om niet gekregen dingen niet op prijs stelt? Een veelgedane vraag of een uitlating, die op hetzelfde neerkomt, als men iemand tot lid worden tracht te bewegen, is: ‘wat krijgt men er voor’; en hoeveel personen zijn er niet die lid worden in de verwachting en met het eenige doel, dat dat van voordeel zal zijn voor hun zaak! Misschien is dit, om vooral waar voor zijn geld te willen hebben een Hollandsche karaktereigenschap, zeer zeker is dit het geval met het gebrek aan enthousiasme, het werkelijk weinig over hebben in allerlei vorm en de weinig blijvende hoogere geestdrift voor min of meer ideale dingen. Deze twee factoren vooral zijn het, die het Verbond zoo weinig levend maken. Anderen voelen wel iets voor de gedachte van het Verbond en stappen dan over het bezwaar heen, dat men voor zijn R.D. eigenlijk niets krijgt, maar als ze dan hun jaarbijdrage maar betalen meenen zij genoeg te doen voor de Algemeene Nederlandsche ideeën en stambelangen en voor het Verbond. Op vergaderingen van Afdeeling of Groep komt men niet, tenzij er een muziekavond of iets dergelijks aan verbonden is; ik vrees dat het aantal Afdeelingen heel, heel, klein is waar geregeld op de vergaderingen zonder muziek meer dan 10 personen aanwezig zijn, de opgekomen bestuursleden meegerekend. En nu het werk waarover men dan wat hooren wil. Dit betreft dan de leden die niet alleen lid zijn geworden met de gedachte: ‘och, van zoo'n vereeniging moet je toch wel lid zijn’ en er verder koud onder blijven, het dus alleen voor hun fatsoen doen, maar hen, die meenden een goed doel na te streven, die echter dan toch ook wat zien wilden. Deze vergeten na te gaan wat wil en hoe werkt het Verbond. Ongelukkig vinden ze Neerlandia te taai - anders hadden ze gemerkt dat het meeste werk buiten Nederland te verrichten valt. Wel is het een schoone taak om in Holland zelf de Hollandsche geest eens wakker te maken en den Hollanders zelf wat meer achting voor zich zelf in te geven, (en ook hiervoor werkt het Verbond), maar meestal is het vergeefs, resultaat is alleen te verwachten op den langen duur; en tenslotte kunnen hiertoe alleen de leden zelf het meeste bijdragen. Waar nu het spoedigst hulp noodig is en waar voor het oogenblik het meest geholpen kan worden, dat is in het buitenland - om een eenzame of wegkwijnende nederzetting van den Nederlandschen stam steun te geven. Daar in het buitenland kan men zien hoe het kleine jaarlijksche inkomen van het Verbond besteed wordt, - laat men er over lezen in Neerlandia en er zich in denken, of laat men in Dordrecht gaan zien op het secretariaat, waar ieder lid steeds in alle opzichten alle gewenschte inlichtingen kan krijgen en zijn bezwaren kan uiten. Vele gevallen zijn er, dat leden, ontevreden en om te klagen in Dordt gekomen, meer dan voldaan weggingen en vol waardeering waren over wat ze gezien en gehoord hadden, dat het Verbond deed en tot stand bracht. Weinig geld is het waarover het Verbond jaarlijks beschikken kan. In totaal wordt ontvangen ± f 18.000.- (begrooting 1915). Na aftrek van de noodzakelijke uitgaven voor kantoorhuur, drukwerk, enz., salarissen en Neerlandia, blijft er over zuiver ter bereiking van het doel van het Verbond ± f 7000.-, waaronder begrepen de jaarlijksche Regeeringsbijdrage van f 3600.-. Maar geld alleen doet het niet; geestdrift en toewijding voor hetgeen het Verbond wil, dat zijn zulke krachtige werktuigen - maar hoeveel is daarvan ook onder de leden te vinden? Ik vraag alleen bijvoorbeeld, hoeveel Verbondsleden zijn er die in Vlaamsch-België reizend, daar en ook in Brussel zich de moeite geven Hollandsch te spreken en het Vlaamsch te begrijpen, liever, dan met hun geradbraakt Fransch de lachlust en minachting op te wekken van de wel zichzelf en hun taal en hun volk achtende Nederlanders en Vlamingen. In enkele Afdeelingen slechts is een levendiger toestand doordat ze zich een eigen werkkring in het | |
[pagina 46]
| |
Verbond geschapen hebben, en hieronder nemen de Studenten-Afdeelingen Leiden, Utrecht en Amsterdam, misschien wel de voornaamste plaats in. Maar vele Afdeelingen en zeer zeker tallooze leden denken door hun contributiebetaling alles gedaan te hebben wat in hun vermogen was, en wachten nu op wat ze zien zullen. En het Bestuur moet nu zorgen dat ze wat zien - en als ze niets zien ligt dat natuurlijk aan het Bestuur. Dat het Bestuur in sommige opzichten beter deed anders te handelen, anders op te treden dan het gedaan heeft, ik ben de eerste die dat zal toegeven en zal er hieronder nog op terugkomen, maar dat het alleen of grootendeels aan het Bestuur zou liggen dat er zoo weinig merkbare kracht van het Verbond uitgaat - neen - dat niet. Het ligt aan de weinige nationale trots van het Hollandsche volk, aan de geringe geestverwantschap die daaruit in zoo groote mate zou kunnen voortvloeien. Coöperatieve vereenigingen bloeien bij hoopjes; houders van loterijpolissen, de erfgenamen van Teyler ze vormen vereenigingen, die veel van zich laten hooren - maar een vereeniging gegrond op het nationale stambewustzijn - ze kwijnt. En omdat het Bestuur met die kwijnende massa en met dat luttele beetje geld niet mèèr uitwerkt, en niet mèèr van zich doet hooren, wordt door de leden, die nog wel een dieper gevoel hebben voor hun stam en nationaliteit het Bestuur van werkeloosheid beschuldigd. Het Bestuur zou misschien veel meer kunnen en willen doen, als de leden zelf maar wilden, - als het Bestuur weet dat het al zijn leden als flinke, Hollandsche (in goeden zin) mannen en vrouwen achter zich weet, die kracht kunnen geven bij de verwezenlijking van een nieuwe gedachte - en niet een slappe massa zonder belangstelling of nationaal gevoel. Als de leden meer van zich lieten hooren, als de leden vrijwillig goede bijdragen zonden voor Neerlandia, om het dan op hun wijze aantrekkelijker te maken, als ieder die kon, een hooger bedrag gaf, dan het minimum contributie (het is immers voor krachtiger maken van den Nederlandschen stam en nationaliteit), als ze op vergaderingen en in het maandblad nieuwe denkbeelden opperden, als ze hun bezwaren en grieven terstond op de vergaderingen noemden, en niet ze in 't geheim op de societeit bespraken en ze opzouten, en op de vergadering geen mond open doen, niet eens komen - om tenslotte, als ze genoeg grieven bij elkaar hebben, dan ineens de heele boel overhoop te werpen - dan, ja dan zou het Verbond er anders kunnen uitzien. Om nog een enkel voorbeeld te noemen. Hoeveel leden zouden er komen, en hoe zou het verloop zijn als er eens bijeenkomsten gehouden werden om tezamen uiting te geven aan het nationaal gevoel, om de geestverwantschap uit te drukken van de Verbondsleden; om gezamenlijk daar de groote belangen te hooren bespreken van onzen Hollandschen stam? Eén keer is zulks gepoogd, door het houden van een ‘landdag’ bij Santpoort op het landgoed ‘Duin en Kruidberg’ van den heer Cremer, uitgeschreven door de Studenten-Afdeelingen Leiden en Amsterdam, en waaraan ook alle leden van het Verbond konden deelnemen. Dank zij de 20 Vlaamsche studenten van den Vacantieleergang, was het totaal aantal aanwezigen boven de 40, - uit heel Nederland dus ongeveer 20 personen die gehoor hadden gegeven aan de uitnoodiging; - eigenlijk nog niet eens, want er waren vele officieele afgevaardigden onder van de verschillende Studenten-Afdeelingen, en - niet waar - dan is men vertegenwoordigd, dan behoeft men zelf niet te gaan. Vergelijk daarmee het nationaal gevoel, het gevoel van eigenwaarde dat in andere kleine landen zich duidelijk uit, zooals Zweden, Noorwegen, Denemarken, om van de grootere niet te spreken. Zooals nu de toestand was kwam 't hierop neer: een aantal personen vormend het Hoofdbestuur van het Verbond heeft de beschikking over eenige duizenden guldens en mag die naar beste weten en naar eigen inzicht gebruiken voor het doel in een reglement aangegeven, maar waarover slechts enkelen zich verder bekommeren. Een enkele keer is er eens een lid, dat wel wat zou willen zeggen of doen, maar bij het zien van de weinige opgewektheid en de schaamte bij de andere leden om zich voor een idealistisch iets geestdriftig te toonen of althans vol toewijding, verdwijnt ook dat denkbeeld meestal weer; en wrijving van gedachten over nationale gevoelens is er, door gebrek aan menschen, die er zich over uiten, in het algemeen te weinig om daaruit nieuwe denkbeelden te doen ontstaan. Dat er nu ook wel iets te zeggen valt over de leiding door het Bestuur, al is dit ook met de beste bedoelingen bezield, ik zei het reeds. Maar hoe kan een Bestuur, bij een zoo weinig actief vereenigingsleven, bij een zoo weinig zich persoonlijk uiten van de leden, weten of het wel of niet in overeenstemming handelt met de wensch van de leden? En om de grieven dan ineens op een onbekookte en onverkwikkelijke wijze aan het Bestuur voor te werpen is in hooge mate onbillijk, om geen sterker woord te gebruiken. Volgens mij zijn de voornaamste aanmerkingen, die op de algemeene leiding van het Bestuur gemaakt kunnen worden, deze: gebrek aan vooruitstrevendheid en vlugheid van handelen, te groote omzichtigheid en voorzichtigheid, niet genoeg bekendheid geven aan wat het doet of bereikt heeft, en te veel zich laten leiden door of zich in te groote mate gelegen laten liggen aan de wenschen van de Regeering. Of dit laatste bezwaar terstond te veranderen is, gezien onder meer de aanzienlijke jaarlijksche Regeeringsbijdrage is moeilijk zoo ineens te zeggen; vervalt die subsidie dan blijft er al heel weinig over om nog iets van beteekenis te doen - tenzij het ledenaantal buitengewoon toenam. Natuurlijk wil ik allerminst hiermede zeggen dat met het aannemen van die bijdrage het Verbond ook zijn onafhankelijkheid, of zelfstandigheid moet prijs geven, want dan liever geen bijdrage; maar goede samenwerking met de Regeering is noodig en nuttig voor een gemakkelijker bereiken van het doel van het Verbond. | |
[pagina 47]
| |
Nu kunt ge U begrijpen, dat ik verheugd ben, dat er eindelijk wat leven in de leden komt, al is dan de eerste uiting daarvan ontevredenheid; inderdaad, er is reden om ontevreden te zijn, maar niet alleen over het Bestuur. Beiden, Bestuur en leden hebben schuld, de zwakheid van den een werkt nadeelig op den ander en omgekeerd, laat dus niet de een alles op den ander trachten te schuiven. Eindelijk zal het nationaal gevoel wakker, zich zelf bewust worden; wil het zich uiten. Voor het oogenblik nog door onze ongelukkige Belgische stamverwanten te helpen - uitstekend - maar laat het nu niet alleen bij liefdadigheid blijven. Wordt werkelijk Nederlanders, - met gevoel voor Uw land, Uw volk, Uw taal - en toont het door daden. En vereenigt U en werkt tezamen in een nu levend Algemeen Nederlandsch Verbond.
Leiden. A.L. VAN BLOMMESTEIN. |
|