bondsblad. En natuurlijk, als zij zelf wat belangrijks ziet, schrapt zij dat aan, tot nader order, tot tegen Neerlandia moet verschijnen.
Het stuk van den heer Buysse heeft niemand haar gezonden. En ook de andere niet, de vele of weinige, die daarvan de nasleep zijn geweest. De gevolgtrekking ligt voor de hand.
Want - Neerlandia is Verbondsblad. Deze hernieuwde opmerking heeft terdege haar beteekenis. Verbondszaken hooren in Neerlandia te huis. Zeker, men kan in een groot dagblad op een oogenblik meer publiek om zich heen krijgen. Maar om publiek is het niet te doen. Publiek is voor verreweg het grootste gedeelte geen lid van het A.N.V., stelt dus in zijn geheel genomen geen belang in ons Verbond en kan er absoluut niet over oordeelen. Wie door het groote dagblad met kans op ernstige belangstelling kunnen worden bereikt, dat zijn enkel de Verbondsleden onder de lezers van dat blad. Uit den aard der zaak is dat een klein deel van het geheel. Stel het Verbond heeft in Nederland een acht duizend leden, hoevelen zouden daarvan een bepaald aangewezen liberaal blad geregeld lezen? Vergeet niet dat onze leden over alle staatkundige en kerkelijke partijen zijn verdeeld. Waar het volgens den heer Loosjes ‘den heer Buysse er om te doen was Neerlandia in zoo groot mogelijken kring aan de kaak te stellen’, daar verwart hij publiek met leden. Met oneindig meer wil had de heer Buysse redactie, Hoofdbestuur en wat er meer in het Verbond met laffe sop is overgoten, in het eigen Neerlandia aan de kaak kunnen stellen; dan eerst had hij volle bekijks gehad.
Zeker, gepaster, daar blijven wij bij, ware het dus geweest openbare aanklager te worden in de eigen rechtzaal, niet in een willekeurig gebouw, waar de meerderheid der toevallige toehoorders menschen zijn die niet eens weten waar het om gaat, en waar diegenen die dat wel weten en om wie het gaat, verre zijn. De heer Loosjes is rechtsgeleerde; als hij later als rechter in een beleedigingszaak bladen zal moeten aanwijzen voor de verspreiding van een vonnis, dan zal hij dat toch in zulke bladen doen waarin de openbaarmaking voldoet aan zijn eisch? In het geval dat ons thans bezig houdt, zou rechter Loosjes hebben aangewezen Neerlandia en Neerlandia alleen.
De heer Loosjes geeft gaarne toe dat het voor de redactie aangenamer ware geweest, als de heer Buysse zijn stuk in Neerlandia had geplaatst. Mag zij weten aan wie hij dat toegeeft? Heeft iemand dat beweerd? De redactie toch zeer zeker niet! Het zou niet bij haar opkomen. Tegen kritiek kan zij best, enkel niet tegen gemis aan wellevendheid; dat stuit haar in het debat persoonlijk tegen de borst en kan haar wel eens te min zijn. Dat maakt dan dat zij met weerzin in het geding treedt. Zij blijft er bij dat men wel degelijk ook in Verbondszaken, die uitteraard wel eens gevoeligheden kunnen wekken, waardeerend en hoffelijk kan zijn en blijven. En op dien toon stelt zij prijs in Neerlandia. Had dus de heer Buysse zijn artikel in Neerlandia willen geplaatst zien, dan zou de redactie het zonder eenig beraad hebben opgenomen; haar weerzin alleen tegen de grove onrechtvaardigheid die er uit sprak, zou zij hebben moeten overwinnen. Maar zij zou bij rechtstreeksche aanklacht tweeërlei hebben gewonnen: meer tijd om rustig een bijschrift te leveren en in de tweede plaats om ook aandacht te wijden aan de begrijpelijkheid dat de heer Buysse zich ‘hier en daar in zijn Telegraaf-artikel ietwat kras heeft uitgedrukt, zooals iemand doet die gloeiend verontwaardigd is.’ Dat is dan ook de sleutel van alles en daardoor heeft hij in zijn drift een verkeerde geraakt.
En waarom de redactie van Neerlandia niet in de Telegraaf het debat heeft aangebonden? Ja, geachte heer Loosjes, dat nu is het geheim niet van den smid, maar van het leven. Dat geheim zal u mettertijd wel worden geopenbaard door de ervaring. Het is van dezelfde orde als waarom een dame de meid laat binnenkomen als zij iets ernstigs tegen haar te zeggen heeft, en niet tot haar gaat naar de keuken. Ieder op zijn terrein.
De mogelijkheid zelfs om Verbondsbelangen in een blad buiten Neerlandia uit te spinnen, komt nu noch ooit bij deze redactie op.
Eerst als men zelf een zoo samengesteld lichaam als het A.N.V. moet besturen en voor dat bestuur de verantwoordelijkheid draagt, wordt men de moeilijkheden recht gewaar. Dat is een algemeen verschijnsel. Vandaar dat ontevredenen het best zelf aan de bestuurstafel komen zitten. Dan is het niet met los gebaar: ik zou dit en ik zou dat, maar dan zijn er telkens bepaalde gevallen, die op zich zelf rustig moeten worden overwogen en beslist. En niet maar naar tijdelijke opwelling, maar naar vaste wetsartikelen en reglementsbepalingen, met voortdurend het oog op het verleden en de toekomst van de toevertrouwde Vereeniging. Dan zijn de leiders dikwijls gedwongen eigen zeer besliste voorkeur te onderdrukken en zich met geweld te dwingen binnen de door hun plicht voorgeschreven grenzen.
Want ook de Hoofdbestuurders van het A.N.V. zijn menschen van vleesch en bloed! Maar zij hebben zich tot plicht gesteld in deze moeilijke dagen gehoorzaam te zijn aan 's lands bestuur. Elk voor zich zijn zij trotsch geweest op ons volk, dat in de eerste tijden van dreigend gevaar een eenheid toonde die het sierde en waarborg gaf voor zijn weerkracht. Uit hun hart is het schoone woord van Frederik van Eeden geweld: ‘Ik was blij Hollander te zijn en de kalme, waardige, vastberaden houding van onze Regeering en ons volk te kunnen bewonderen. Dat was nog iets meer dan vaderlandsliefde, méér dan de gehechtheid aan landschap, taal of zeden. Het was het echte, schoone gevoel van saamhoorigheid in een groep menschen, bij gemeenschappelijk gevaar.’
Maar - echt Hollandsch! - zoodra men maar weer een veer van den mond kan blazen, draaft de parmantigheid naar boven. Men is het niet in alles met de Regeering eens!!! Men heeft weer lekker de maling aan de ernstige wenken en brengt de schuttersmanieren weer in eere, naar links als er rechtsom gecommandeerd is. Dat is immers het recht van