kigheid van het onderwijs in het zuiver Hollandsch heeft het kampong-Hollandsch zich meer en meer leeren aanpassen aan de inlandsche omgeving. Haar zwakkere bestanddeelen werden verdrongen door sterkere inlandsche. Aldus ontstond dat vreemde allegaartje, door oppervlakkig denkenden minachtend als minderwaardig en onfatsoenlijk gebrandmerkt, maar dat in zich ongetwijfeld de kiemen bevat voor iets groots, voor een nationale Indische taal, zooals er een nationale Afrikaansche taal bestaat.’
De schrijver spreekt dan de meening uit, dat, evenals de levenskrachtige en stoere taal die in Zuid-Afrika gesproken wordt, standhield tegen de wereldbeheerschende verengelsching, terwijl het oorspronkelijke Nederlandsch in Zuid-Afrika, als niet geschikt voor de practijk en moeilijk te hanteeren, gedoemd is, aldaar te verdwijnen, evenzeer het hoog-Nederlandsch in Indië niet zal standhouden, maar een meer aan Indië aangepast Hollandsch daarvoor in de plaats zal komen.
Wij laten die meening voor rekening van den schrijver, terwijl het aan taalgeleerden zij overgelaten, te beslissen of de kans groot is, dat de Maleische zinsbouw de overhand zal krijgen op het Nederlandsch, dat in Indië in de toekomst gesproken en geschreven zal worden.
Tegenover die meening worde echter opgemerkt, dat de gestadige toevloed van Nederlandsche jongelieden naar Indië, welke grooter is dan in vroegere jaren, aan het, de overhand houden van het moederlandsche-Nederlandsch bevorderlijk moet zijn; dat de op korter termijn gegeven verloven er toe zullen bijdragen, de Indische Nederlanders in hun taal minder te doen verindischen; dat de gestadige uitbreiding en verbetering van het onderwijs in Indië toch wel zooveel invloed op de taal, die door de Indische jeugd gesproken en geschreven zal worden, zal hebben, dat die taal eer het moederlandsche- dan het Indische-Nederlandsch zal naderen; dat de thans reeds veelvuldige en steeds meer algemeen wordende beoefening van het Nederlandsch door Inlanders, aan het moederlandsche-Nederlandsch ten goede moet komen, juist omdat, zooals gebleken is, deze Inlanders zich beijveren, het beste hoog-Nederlandsch, zooals schrijver het noemt, te schrijven en te spreken.
Eene vergelijking met de kansen voor het standhouden van het Afrikaansch, met die van het Indisch-Hollandsch gaat niet op, omdat het Afrikaansch gedurende ¾ eeuw aan zich zelf overgelaten, ten gevolge van de uiterst geringe aanraking met en instrooming van Nederlanders in het laatste deel der 18de en de eerste helft der 19de eeuw, tot zelfstandige ontwikkeling komen moest en dan ook naast spreek-, schrijftaal geworden was.
Voorshands zijn wij van meening, dat de verinlandschende kracht, die volgens den schrijver, de verhollandsching van het Indische-Nederlandsch zal neutraliseeren, eerder zal af, dan toenemen.
Van het opnemen van Portugeesche woorden is natuurlijk heelemaal geen kwestie meer en de behoefte aan het opnemen van inlandsche woorden, die eigen zijn aan voorwerpen van inlandschen aard of aan verrichtingen die in het bizonder in Indië veel voorkomen, zal nu, na een paar eeuwen te hebben doorgewerkt, wel niet meer aangroeien, terwijl de hier bovengenoemde omstandigheden, die het doen standhouden van den echt-Hollandschen zinsbouw in de hand werken, in steeds sterkere mate hun invloed zullen doen gevoelen.