Generaal Beyers. †
(1869-1914.)
Zwaar woog plotseling op hoofd en hart de tijding dat hij, hij, achtervolgd door eigen volk, jammerlijk verdronken was in de Vaalrivier. Zijn portret heb ik voor mij gelegd en telkens zie ik hem aan in zijn beeltenis, zooals ik hem zoo dikwijls in het gezicht heb gezien, toen dat zacht vriendelijk oog nog glansde en die fijne rustige kop nog leefde. Wat voel ik nu dat ik veel van hem hebgehouden. En wat zie ik aldoor naast dien gezonden prachtigen man, zijn vrouw die nu alleen is met den God, dien hij en zij zoo innig vroom, zoo zonder eenig vertoon, uit het volle reine hart aanbaden.
Hij was een vriend van Holland en de verhouding van zijn landgenooten tot de onze ging hem zeer ter harte. Ik herinner mij mijn eerste ontmoeting met hem in zijn huis te Pretoria met eenige zijner mede-bestuurleden van het toen in groote moeilijkheden verkeerende Nederlandsche Hospitaal, wij met ons drieën Hollanders: Knobel, Roosegaarde Bisschop en ik; hij de eenige Afrikaner, maar als eigen. Nog hoor ik zijn diepe welluidende stem en ontwaar ik zijn ernst en beslistheid.
Er waren weinig Afrikaners die, geheel zich zelf zijnde, ons toch zoo na stonden als hij. Wij hebben veel in hem verloren en zullen veel aan hem blijven denken. En altijd met eerbied. Want welke verwikkeling hij in de Zuid-Afrikaansche politiek mogehebbengebracht, dat raakt ons oordeel over hem niet het minst. Een edel man was en blijft hij voor ons, een oprecht en rechtvaardig man voor alles.
Zijn dood is voor velen een verschrikking geweest, niet echter voor hem zelven.
K. de J.