Neerlandia. Jaargang 18
(1914)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdNeutraal of onzijdig.Geachte Redaksie,
Op blz. 199 van Neerlandia, No. 9, lees ik in een noot, dat u 't niet met mij eens is omtrent het door mij afgekeurd gebruik van het woord ‘neutraal’. Dit is uw recht, al geeft u geen redenen op, die ik zou kunnen bestrijden; maar het noodzaakt mij de zaak nog eens van mijn standpunt te behandelen. Want ik vermoed, dat u de achterstelling van ons goed, ja beter Nederlands woord ‘onzijdig’ gerechtvaardigd acht door de internationale verstaanbaarheid van ‘neutraal’ en tegen deze mening moet ik mij ten stelligste verzetten. Nieuw is ze mij niet. De kommissie ingesteld tegen het misbruik van vreemde woorden heeft eens de medewerking van herenschaakspelers ingeroepen om gedaan te krijgen, dat de ingeslopen Duitse benamingen voor de stukken weer vervangen zouden worden door de Nederlandse. Een der ontvangen antwoorden luidde echter: het gaat niet, want de nieuwe benamingen zijn internationaal. In een andere taalzuiveringskommissie hoorde ik de mening verdedigen, dat de vreemde woorden van winkelopschriften het voordeel hebben van aanstonds door vreemdelingen te worden begrepen. Iets dergeliks verkondigen ook vele winkeliers, zelfs al bestaan zij nagenoeg uitsluitend van hun Nederlandse klanten. Gingen deze redeneringen op, dan deden wij 't best maar dadelik Esperanto tot landstaal aan te nemen en zelfs voor te schrijven. Maar ze gaan m.i. niet op; ze lijken mij louter te zijn vluchtig bedachte rechtvaardigingen voor een ingeslopen misbruik. Ongetwijfeld is een zekere mate van internationalisme (om dat woord nu eens te behouden) tegenwoordig onvermijdelik en ook hoogst nuttig. Waarom zouden wij niet van andere volken leren, met andere volken meeleven? De voorwaarde dient echter, op poene van eigen ondergang, gesteld te worden, dat niets klakkeloos mag worden overgenomen en nageaapt, het eigene niet mag worden achteruitgeduwd en ten dode gedoemdGa naar voetnoot*). Bij een krachtig-nationaal-voelend volk bestaat voor dit alles geen gevaar; bij een groot volk kan het veel minder kwaad; bij een kleine, zwak-nationaal voelende natie als de onze bestaat het gevaar wel degelik en dient men er zich tegen te wapenen. Nu de oorlogen tussen de volken op één lijn worden gesteld met de strijden om het bestaan tussen individuen, waarin de zwakken moeten ondergaan en zij, die zich het krachtigst in hun tijdsomstandigheden weten te handhaven, moeten zegevieren en hun soort voortplanten, is 't voor kleine volken noodzakeliker dan ooit te voren zich weerbaar te maken, om niet te worden beschouwd als zwakken, voor wie de doodsklok heeft geluid. Moesten we echter als krachtig alleen de volken beschouwen, die een reusachtig leger en een reusachtige vloot op de been kunnen houden, dan deden we maar 't best ons een slaapmuts over de oren te trekken en af te wachten wat door onze machtigere naburen over ons zou worden besloten. Gelukkig hangt de tegenstelling krachtig en zwak niet uitsluitend af van de vraag: wie heeft de meeste en de beste soldaten. Onlangs schreef ik in Het Vaderland: ‘De egel is een klein dier; maar heeft hij, ineengerold, al zijn scherpe pennen overeind gezet, dan laat het grote beest, dat hem op heeft gehapt, aanstonds zijn prooi weer vallen.’ Wat zijn, tegenover de grote beesten, die 't zouden kunnen wagen ons, kleine egel, op te happen, | |
[pagina 240]
| |
onze pennen? Mij dunkt: elk woord van onze eigen taal en alle zeden en gewoonten, alle karaktertrekken, waardoor wij bewijzen kunnen niet te passen in een ander nationaal bestaan, scherp stekelig te zullen worden in een vreemde muil. De juistheid van deze bewering wordt voldoende gestaafd door de hevige pogingen van grote mogendheden om aan kleine volken, door hen opgeslokt, te ontnemen: hun taal en al hun nationale eigenaardigheden. De Russen russificeren Finland; de Duitsers verduitsen Sleeswijk-Holstein, Polen, de Elzas; de Fransen verfransen Frans-Vlaanderen. Gaan de Engelsen tans tegenover de Ieren, de Schotten, de Afrikaanders anders te werk, dan tonen zij in dit opzicht hun tijd vooruit te zijn en mogen wij daar misschien uit afleiden, dat in de toekomst verstandigere en rechtvaardigere opvattingen zullen zegevieren; maar voor het ogenblik zullen wij, Nederlanders, toch goed doen door op die mogelike toekomst niet al te vast te vertrouwenGa naar voetnoot1). Zoveel mogelik ons-zelf-zijn maakt ons zo onverteerbaar mogelik voor vreemde magen en zal onze zelfstandigheid nog kunnen waarborgen, lang nadat leger en vloot bezweken zullen zijn in een gelukkig nog niet dreigende strijd. Geen internationalisme dus, waar 't geldt vreemde waar in de plaats te stellen van de eigene, die minstens even goed is. Geen vreemde woorden ingehaald onder allerlei smoesjes, zolang wij even goede Nederlandse woorden bezitten, die zouden moeten wijken. Het vreemde zeker niet geschuwd; maar, als we 't nodig hebben, vernederlandst. Of ik dan de trekschuit weer in wil voeren, alle in onbruik geraakte Nederlandse woorden in ere herstellen, de Nederlandse volksdrachten door iedereen gedragen zien? De vraag zal vermoedelik wel gesteld worden; maar dat stellen bewijst dan alleen, dat de vrager mijn strijd voor het nationale niet van het begin af heeft gevolgd en het bovenstaande niet goed heeft gelezen. En mijn antwoord luidt eenvoudig: Als het vreemde voor ons in een behoefte voorziet, waarin het eigene niet kan voorzien, zou 't dwaasheid wezen ons met dat vreemde niet te... verrijken; maar nog groter dwaasheid is 't ons door het vreemde te laten... verarmen. Wat wij ons toe willen eigenen, moet pasklaar gemaakt worden voor ons Nederlands karakter en wij moeten er voor waken, dat niet omgekeerd ons Nederlands karakter verloren gaat door onze aanpassing aan het vreemde. En vraagt nu iemand (ook die vraag zal wel gesteld worden) of ik de Nederlanders dan altijd de Chinezen van Europa wil laten blijven, dan heb ik daarop te antwoorden: uit mijn woorden volgt dit volstrekt niet; maar liever een vrije Chinees in Europa dan een geketend aapje, dat rondspringen moet in het pakje van een Franse zouaaf of van een Schotse Hooglander of van een Duitse soldaat. Zijn wij niet in staat zelf een legerinrichting te bedenken, die voor ons volk, ons land en onze omstandigheden deugt, laat ons dan gerust bij Duitsland of Zwitserland in de leer gaan, mits het geleerde naar onze behoeften wordt gewijzigd en niet slaafs overgenomen. Zijn wij onmachtig voor nieuwe zaken eigen woorden te vormenGa naar voetnoot2), dan maar... doch ook dan pas... Germanismen, Anglicismen, Gallicismen of andere ismen ingevoerdGa naar voetnoot1) en zo gauw mogelik en zo goed mogelik die woorden vernederlandstGa naar voetnoot2). En de volksdrachten? In Japan zag ik in 1893 op een groot feest tal van Japanse meisjes, vrouwen en mannen gedost in Europese gewaden. Ach, wat zagen die vrouwen en meisjes er toen veel minder bekoorlik, wat zagen die mannen er toen aapachtig uit! Zou dat ook niet voor ons gelden, al merken wij 't niet meer?
Den Haag. MARCELLUS EMANTS. | |
Naschrift van de Redactie.In de noot op blz. 199 stond: ‘Uit het gebruik hier en elders van neutraal blijkt, dat de Red. de opvatting van den heer Emants omtrent dit zoo algemeen in zwang zijnde, internationale woord, niet onvoorwaardelijk deelt.’ Hieruit af te leiden dat de redactie achterstelling van ‘onzijdig’ rechtvaardigt, omdat ‘neutraal’ internationaal verstaanbaar is, gaat wat te ver. De bedoeling der redactie was dat het internationale woord in den laatsten tijd in den volksmond zoo is opgestuwd, dat elke dam nutteloos zou wezen. Neutraal en onzijdig zullen in onze taal naast elkaar blijven leven, als rapport en ve slag, succes en we s agen, publiek en openbaar, politiek en staatkundig, financieel en geldelijk, en zoo voort. De heer Emants heeft echter gelijk wanneer hij van Neerlandia het eigen woord vordert. Maar Neerlandia wordt geschreven door verschillende menschen en aan de redactie staat het, om de persoonlijke overtuiging van sommige dier schrijvers, niet altijd vrij in hun tekst betweterij te plegen. Stelt zij echter zelf, dan zal zij willens nooit aan het vreemde woord de voorkeur geven. De heer Emants geeft toevallig in zijn eigen betoog, zelf eenige voorbeelden van wat hij verkeerd acht. ‘Op poene van’ zou, ook om het verwarrende voor wie de Latijnsche uitspraak niet kent, moeten luiden, zooals het ook werkelijk luidt: ‘op pijne van’. En ‘individu’ zou enkeling moeten heeten, evenals ‘russificeren’ verrussen. Op de grens van vreemd en eigen woord, is in Neerlandia reeds menige schermutseling gevoerd. Dat is nuttig en dat is goed, want daaruit blijkt erkenning van het beginsel. De twistvraag is dan maar aanleiding en als zoodanig van betrekkelijk weinig belang. Zoo kan men als de heer Emants vrede hebben met ‘oogenblikkelijke’ vijanden voor vijanden van het oogenblik. Men kan ook, als de redactie, zeggen neen, want oogenblikkelijk is terstond, ook als bijvoegelijk naamwoord, getuige oogenblikkelijke behandeling, oogenblikkelijk optreden. Zoo heeft de redactie als jongen in het opstel een fout gekregen voor ‘plotselinge’ gevallen of zoo, want plotseling, anders dan als bijwoord, was ‘taboe’. Maar plotseling heeft zijn beteekenis behouden, terwijl oogenblikkelijk als bijvoegelijk naamwoord, met | |
[pagina 241]
| |
een beteekenis die het woord niet had, de redactie te ver zou gaan en er ook bij den heer Van der Meulen (zie noot 1 op blz. 240, 2e kolom) niet in wil. De aanleiding moge dus vervallen, ook dit artikel weer van den heer Emants is een der frissche, rake pleidooien, waarin hij uitmunt. Als hij zich tot mikken zet, raakt hij de schijf; ditmaal alleen is het toevallig niet de roos geweest. |
|