Neerlandia. Jaargang 18
(1914)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
West-Indië.Een Standaardwerk.Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië, onder redactie van Dr. H.D. Benjamins en Joh. F. Snelleman, uitgever te 's-Hage Martinus Nijhoff en te Leiden de N.V. Boekhandel en Drukkerij, voorheen E.J. Brill. Dit werk, dat in afleveringen van 4 vel druk in dubbele kolom verschijnt, à f 2.- per aflevering, zal in ongeveer 10 à 15 afleveringen volledig zijn. De uiltgevers verwachten dat het werk in den loop van 1915 gereed zal zijn. Met groote ingenomenheid zal door hen, die met onze West-Indische koloniën te doen hebben, de verschijning van dit werk zijn begroet. Het voldoet inderdaad aan eene groote behoefte, want het is volkomen waar wat de uitgevers in hun prospectus schreven, dat hetgeen over West-Indië geschreven is ‘zóó fragmentarisch en zoozeer verspreid (is) in de talrijke rapporten, verslagen, boeken en tijdschriftartikelen, dat het vrijwel ondoenlijk is, zich eenigszins spoedig op de hoogte te stellen van hetgeen van belang is over de West te weten.’ De kennis over West-Indië, welke men bij beschaafde, ontwikkelde Nederlanders aantreft, is zóó gering, dat men er dikwijls verbaasd van staat. En daarom voldoet deze encyclopaedie aan eene groote behoefte. De namen van de samenstellers, gesteund door verscheidene helpers, waarborgen ons, dat de omvangrijke stof ernstig en degelijk is bewerkt en dat men vrij zeker kan afgaan op de verstrekte gegevens. Dr. Benjamins, van jongsaf goed bekend met zijn moederland Suriname, heeft in die kolonie jaren lang de belangrijke betrekking bekleed van Inspecteur van het Onderwijs en kan geacht worden volkomen op de hoogte te zijn van de Surinaamsche toestanden van voorheen en thans. En zijn mederedacteur, de heer Snelleman, is algemeen in den lande bekend om de voortreffelijke wijze, waarop hij zijn werk doet voor het museum te Rotterdam. Op de vraag wat een encyclopaedie is geeft Winkler Prins ten antwoord: ‘een werk, waarin het geheel of een bepaald deel der menschelijke wetenschap in beknopten vorm is behandeld.’ Nu geen inleiding of voorrede ons omtrent de bedoeling der samenstellers inlicht, nemen wij aan dat de Nederlandsch West-Indische encyclopaedie in beknopten vorm wenscht te geven de wetenschap, in algemeenen zin, over West-Indië en als zoodanig willen wij haar dan ook beschouwen, waar wij aan de hand van de vier verschenen afleveringen een oordeel over het aangebodene willen uitspreken. De indeeling van het werk is alphabetisch. Over de in het oog der samenstellers belangrijke onderwerpen treft men meer of minder uitvoerige monographieën aan, waarvan sommige zeer belangrijk zijn om hunne historische, of practische waarde. Wij noemen in dit verband de verhandelingen over de Indianen en de Boschnegers, eerstgenoemde verdeeld in Benedenlandsche en Bovenlandsche Indianen, over aardkunde, over balata en cacao, over de West-Indische Compagnieën en over de bestuursregeling, over de belastingen en over de zending der Evangelische Broedergemeente (Hernhutters). Ten aanzien van sommige onderwerpen hadden wij gaarne iets meer vernomen, b.v. van het merkwaardige plaatsje Albina; hoe daar in den loop der jaren zich een centrum gevormd heeft voor den aanvoer van goud uit de bovenlanden, naar de Fransche buren zeggen, niet alleen afkomstig van Nederlandsch, maar ook van Fransch gebied; hoe daar door deze industrie is ontstaan een levendig Boschneger-transport- verkeer en meerdere aanraking met de Boschnegerdorpen in het Lawagebied, en oòk, hoe men daar gebukt ging (en misschien nog gaat) onder de onwelkome bezoeken van gevluchte Fransche déportés, en hoe er eene verbinding is tot stand gekomen, gedeeltelijk te land en gedeeltelijk te water tusschen Albina en Paramaribo. En nu wij toch over de goudindustrie spreken, missen wij eene mededeeling over de: Compagnie des Mines d'or de la Guyane Hollandaise, eene Fransche maatschappij, welke reeds sedert jaren aan den Nederlandschen oever van de Lawa goud exploiteert, steeds in voldoende mate en op eene wijze, welke zeker de belangstelling waard is. Naast de vele gegevens over visschen en planten hadden wij ook verwacht mededeeling van hetgeen bekend is omtrent in Suriname aangetroffen mollusca of weekdieren. In de ‘notes from the Leyden Museum’ fol. XXXVI geeft Dr. J.H. Vernhout eene verhandeling (in 1913 verschenen) over ‘the non marine molluscs of Surinam’, met eenige platen. Blijkbaar was dit den samenstellers onbekend, want anders hadden wij onder de vele Latijnsche namen, welke het naslaan niet vergemakkelijken, ook gevonden de volgende: Conulus Ernsti Jouss, Auris Distorta Brug, Auris Glabra Gmel, Bulimulus Unicolor Sow en Buenavistensis Pilsbry, vier verschillende Corona's, een Blauneria enz. enz., alle, namen van in Suriname voorkomende slakken. Wij missen natuurlijk nog meer. Dat wij dit hier noemen is alleen om opbouwende critiek te leveren, van belang bij een tweeden druk, welken wij den bewerkers gaarne toewenschen. En zoo noemen wij de volgende woorden, welke men tevergeefs opzoekt: Aleisi, rijst, Bank met verwijzing naar credietinstellingen, Casiwinica en Commetewane als rivieren, Cottica en Commewijne als districten, Brokopondo, een bekende plaats in de geschiedenis van den spoorwegaanleg, gelegen aan de Boven Suriname, met het Brokopondogebergte; het Cordonpad, de bekende verdedigingslinie uit de oorlogen met de wegloopers, de Commewijnekreek en de Coermotibo, bekende rivieren; de bijna ontstane Cultuur-bank, waarvan de geschiedenis thans zeer kort ondergebracht is onder ‘Landbouwleenbanken bij | |
[pagina 215]
| |
Credietinstellingen’. En dan het Algemeen Nederlandsch Verbond hadden wij genoemd willen zien, al was het alleen maar om het goede Suriname-nummer indertijd uitgegeven en om de vrij omvangrijke bibliotheek, welke gedurende eenige jaren aan de bevolking van Paramaribo ten gebruike werd aangeboden door de Groep Suriname van dat Verbond en zelfs niet onder het hoofd Bibliotheken voorkomt. Persoonsnamen komen naar onze meening ook veel te weinig in de Encyclopaedie voor. Waarom zich te bepalen tot Ministers, Gouverneurs, enkele schrijvers en enkele reizigers en niet te noemen namen als die van majoor Bakhuis, den eersten officieëlen reiziger uit den lateren tijd in Suriname, van Dr. Benjamins en Dr. Berkhout, den kenner van de bosschen en Dr. du Bois, den mineraloog, met Dr. Van Cappelle. Wij vreezen dat zelfs namen als Eilerts de Haan, die zijn leven liet bij het wetenschapoelijk onderzoek der kolonie, en van Esveld, die een 20-tal jaren in Suriname zorgde voor den goeden gang van het ruilmiddel-verkeer, samen met de twee niet genoemde gebroeders d'Angremond, zullen worden overgeslagenGa naar voetnoot*). En dan Da Costa, de president van Koloniale Staten en van Hof van Justitie, de Surinamer, op wien geheel Suriname trotsch is, vercient toch ook wel een bescheiden plaatsje in dit werk. Wij bepalen ons hierbij natuurlijk slechts tot enkele namen, aanvangende met letters, welke reeds behandeld zijn. En spreken wij nu nog enkele wenschen uit, waarmede de Redactie bij eene tweede uitgave desgewenscht rekening zou kunnen houden. Het betreft eenige aanvulling bij de volgende woorden: Anansitori met de mededeeling dat er eene verzameling van die verhalen bestaat van den bekenden C.J. Hering. Anchylostomiasis met de mededeeling van het krachtige geneesmiddel Thymol. Begrooting met eene korte uiteenzetting hoe het subsidie van Nederland aan de kolonie Suriname zoo hoog komt, als gevolg van tegenslag bij cacao- en bacovencultuur en van spoorweg- en sluizen- en polder aanleg, werken welke niet productief blijken totnogtoe, terwijl in het begin dezer eeuw het subsidie bijna verdwenen was. Carnivora met de vermelding van soorten, behalve hond en kat, welke in Suriname voorkomen. Comptabelen met de regeling der comptabiliteit vóór 1910, welke, al voldeed zij niet in alle opzichten, toch genoemd mag worden en jaren stand hield. Corantijn met de geschiedenis der grenskwestie. Coronie met de mededeeling van de daar aanwezige bijzonder mooie weiden, waar de nog in vrij aanzienlijke hoeveelheid aanwezige koeien hun voedsel vinden, het zoogenaamde creolenvee. En dan mag de cocosnotencultuur, met de groote uitbreiding daaraan door de firma Kersten gegeven, wel meer dan één woord ontvangen. Evenzoo de voortdurende weder opduikende plannen om Coronie via een veer over de Saramacca of Coppename, over land met Paramaribo te verbinden. Cultuurtuin. De geschiedenis van den eersten aanleg en den toestand vóór de komst van Prof. Went mag eigenlijk niet gemist worden, terwijl ook de in de praktijk tegen de ligging van den cultuurtuin opgekomen bezwaren door zijn slechte afwatering en zijn door schelpritsen en zwamachtige laagten moeilijk behoorlijk te bewerken terreinen o.i. dienen vermeld te worden. En hiermede eindigen wij onze critiek. Drukfouten noemen wij nu maar niet; alleen de Surinaamsche ‘beeren’ onder de Carnivora op blz. 198 verdienen vermelding. De nieuwe encyclopaedie achten wij een hoogst nuttig werk, dat onmisbaar is in iedere goede bibliotheek. Wij zouden het werk ook gaarne onder het bereik zien gebracht van hen, die betrokken zijn bij m.u.l.o., middelbaar en gymnasiaal onderwijs en bij de kweekscholen door aanschaffing voor de bibliotheken van dergelijke inrichtingen. De betrekkelijk lage prijs kan daartegen geen bezwaar opleveren. Met een woord van oprechte hulde aan de redactie voor het reeds tot stand gebrachte en met de beste wenschen voor hetgeen nog komen moet, meenen wij, althans voorloopig, het bij de bovenstaande aanbeveling te kunnen laten.
September 1914. Mr. C.F. SCHOCH. |
|