schen die altijd bedachten aan welken kant het het voordeeligste was. Het gesprek werd voor den advokaat, die het mijns bedunkens lang niet zoo kwaad gemeend had als de ander het opnam, minder aangenaam, en blij was ik dat het uitstappen van een der twee aan de halte een einde maakte aan het gesprek. Teekenend was dit vooral voor den indruk dien de redevoering van den heer Franck hier heeft gemaakt. ‘Als wij twee van zulke patriotten met zooveel gaven van hoofd en hart hier hadden’, zei mij een Afrikaner, ‘zouden wij gauw in de goede richting zijn met onze nationale beweging’. En staatsprocureur Beyers, die de vergadering hier te Pretoria voorzat, verklaarde, dat mannen als Franck nu en dan eens moesten uitkomen om ons wakker te schudden, want de spreker wist niet of het de zon was of de
warmte die ons hier in Zuid-Afrika slaperig maakte. En aan Dr. N.M. Hoogenhout had een vriend uit Stellenbosch geschreven: ‘Als wij zes van zulke sprekers in Zuid-Afrika hadden, zou binnen een jaar tijd niemand meer slaperig zijn in ons ou land.’
Als een stormwind is de heer Franck door Zuid-Afrika getrokken, te Kaapstad bleef hij het langst, te Stellenbosch slechts enkele uren, te Pretoria twee nachten en een dag, te Johannesburg nog korter en te Kimberley eveneens slechts 24 uur. Maar als een stormwind heeft hij nieuwen frisschen adem gebracht in ons leven. Voor het eerst sedert langen tijd zeker hebben Afrikaners, Hollanders en Vlamingen den avond dat de heer Franck hier sprak, gevoeld dat zij tezamen hoorden. Nog nimmer heb ik hier zulk een broederlijke, prettige stemming bijgewoond tusschen Hollanders, Afrikaners en Vlamingen. Natuurlijk, het gesproken woord is vluchtig en vervluchtigend, lang zal het niet beklijven, en een rede van den heer Franck, neergeschreven, verliest tachtig percent van haar waarde. De gloed en de geest en de kleur van zijn gesproken woord kan men in een krantenverslag niet weergeven. Maar iets blijft er toch van. Men heeft hier in de eerste plaats weer eens gehoord, hoe mooi het Hoog-Hollandsch is als het goed, zuiver wordt gesproken. Alle Afrikaners in de zaal waren daarover opgetogen en de Vlamingen - de weinigen - waren trotsch dat het een landgenoot was die daar zoo machtig het woord had gevoerd. Men heeft vernomen dat de Vlamingen een Hollandsch spreken dat met zijn eigenaardige uitdrukkingen, met zijn bonter kleurenklank dan het Hollandsch van Holland, toch in kern en wezen een is met het Nederlandsch; dat de Vlamingen, zooals de heer Franck het met sierlijk gebaar zeide, niet met den hoed in de hand vragen of zij mogen worden toegelaten in het huis van het Nederlandsch, doch hun recht tot toegang doen gelden door de meesterwerken hunner schrijvers, zooals ook de Afrikaners daar volle recht hebben op een plaats.
Ons Land noemt in een verslag van meer dan vijf kolommen de rede van den heer Franck boeiend en machtig. De Volkstem spreekt van een schitterende rede.
Te Kaapstad was de plaatselijke Afdeeling van het A.N.V. in samenwerking met de Afrikaanse Taal-Vereniging en de Afr. Christelijke Vrouwen-Vereniging, de gastvrouw. Ook te Stellenbosch trad hij voor de Afdeeling van het A.N.V. op, Hier te Pretoria was de heer Franck gast der pas gestichte vereeniging tot Intellektueel Verkeer en Ontspanning onder Afrikaners, welke vereeniging de medewerking had ingeroepen van alle plaatselijke Hollandsche en Afrikaansche vereenigingen. Er was voor deze ontvangst groote geestdrift, vooral onder de Afrikaners, die het bezoek van den heer Franck zeker niet spoedig zullen vergeten. Onze pers, zoowel in de Kaap als hier ter stede, heeft veel aandacht aan dit bezoek gewijd. De Volkstem gaf een lang artikel over de nationale en staatkundige figuur van den heer Franck, Ons Land wijdde een hoofdartikel aan hetgeen hij te Kaapstad had gezegd over het taalparticularisme in Vlaanderen en de les die daaruit voor Zuid-Afrika is te trekken, en onze Engelsche collega's hebben eveneens allen het bezoek van den internationalen rechtsgeleerde en bekwamen parlementairen leider in vleiende bewoordingen aangekondigd. De Cape Argus had een personderhoud met hem over de taalbeweging in Vlaanderen en de regeling van het taalvraagstuk in de Congo.
Natuurlijk stond de heer Franck met zijn opvattingen omtrent het taalparticularisme tegenover de voorstanders der Afrikaansche taalbeweging. Hij onthield zich van in bizonderheden in te gaan op deze beweging, roerde ze zelfs niet met een woord aan, maar hij hield den Afrikaners den spiegel van West-Vlaanderen voor en vertelde hoe het daar met die beweging was gegaan.
De Afrikaners, die voorstanders zijn van de Afrikaansche taalbeweging, begrepen de waarschuwing en de les wel, en zij schroomden niet in de rustpoos - het is de eerste maal dat ik dit woord hier op een programma gebruikt zie - en na afloop van de samenkomst met den heer Franck over deze kwestie een gesprek te beginnen. Onze spreektaal verbastert, hoorde ik er een zeggen, en daarom moeten wij die spreektaal verbeteren, verrijken en effenen, en dit kunnen wij alleen doen door het Afrikaansch op de lagere scholen te doen onderwijzen. Ge kunt het alleen doen door goed Nederlandsch te laten leeren, was het bescheid van den heer Franck. Maar 95 tot 97 percent van onze kinderen verlaten de school vóór den vijfden standaard, verweerde zich de Afrikaner, en het is een Danaiden-werk om hun in dien korten schooltijd eenige redelijke kennis van het Hooghollandsch bij te brengen, zoodat zij het voldoende kunnen schrijven, laat staan spreken.
Een ander weer had het over de zelfstandigheid als taal van het Afrikaansch, dat zich sedert twee eeuwen zonder steun van Holland had ontwikkeld geheel in eigen richting en naar eigen behoef. Maar wat ik heb hooren spreken door Afrikaners en wat ik heb hooren voordragen door hen, is Nederlandsch, verzekerde de heer Franck.
En zoo was het voortdurend door. Wrijving van gedachten was er tusschen de Afrikaners en den heer Franck, wien de Afrikaners hun vertrouwen gaven,