Neerlandia. Jaargang 18
(1914)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGroot-Nederland en de Oorlog.Toen het laatste nummer van Neerlandia verscheen was de oorlog over de wereld uitgebroken. Zou hij ook binnen onze grenzen komen? Hij ging Noord-Nederland voorbij, maar Zuid-Nederland niet. Welke vreeselijke tijd voor het rampzalige België, aan den twist der groote mogendheden ten eenen male vreemd, nog weinig dagen tevoren in vollen vrede en zich van geen gevaar bewust, en toen plotseling in een hel geworpen! Zou Noord-Nederland gespaard blijven? Zou het, zoo al Duitschland het niet van het Oosten binnenviel, Engeland niet tot vijand krijgen, wanneer dit, België bijspringende, ons grond- | |
[pagina 199]
| |
gebied niet ontzag? In die dagen van beklemming stond het hoofd niet naar de vraagstukken van Nederlandsch stambelang. En wij lieten Neerlandia rusten. Maar nu, al woedt de krijg voort in al zijn verschrikking en zijn er dingen gebeurd, vreeselijker dan wij konden verwachten, voor Noord-Nederland tenminste lijkt voorshands het gevaar geweken en wij kunnen verademen. Nu willen wij zien, hoe het ons en onze stamgenooten gegaan is. * * *
Rechtstreeks of zijdelings is heel Groot-Nederland, zijn al de landen waar onze taal wordt gesproken in den oorlog betrokken geworden. Vlaanderen het meest, Vlaanderen nog alleen rechtstreeks, en volkomen. Van Oost naar West over zijn heele breedte is de oorlog het Vlaamsche deel van België doorgetrokken. En ook het Fransche Vlaanderen werd niet gespaard. Overal waar de zoete Vlaamsche spraak gehoord wordt is er gevochten of wordt er gevochten. En Vlaanderland is schier geheel in handen van den ‘Duts’. Neerlandia, uitkomende in een neutraal land, moet ook neutraal zijnGa naar voetnoot*). Het kiest geen partij, het doet niet mee aan den oorlog op papier. Nu Nederland niet meevecht, moet het Nederlandsche volk zich ook in woord en geschrift van aanvallen onthouden. Maar ten opzichte van België, voor het grootste deel bewoond door een volk van Nederlandschen stam en Nederlandsche taal, dus uit het oogpunt van ons Verbond en van Neerlandia bewoond door ons volk, moeten wij, in alle kalmte en ernst, een woord van beklag laten hooren over deze overweldiging. Trouwens, Duitschland zelf heeft bij monde van zijn rijkskanselier gezegd, dat het België onrecht aandeed. Wij treden hier niet in een onderzoek, welke mogendheid of welke mogendheden de schuld van het uitbreken van dezen wereldoorlog dragen. Ook laten wij de vraag terzijde, of Duitschland goede reden beeft te zeggen, dat het strijd voert om zijn bestaan en niet ten aanval, en dat het om lijfsbehoud den weg door België nemen moest, goedschiks of kwaadschiks. Het deed onrecht. België heeft geweigerd zijn grondgebied voor den aanval op een nabuur te laten gebruiken en, toen desondanks zijn grenzen overschreden werden, heftig verzet geboden. En het is een wreede oorlog geworden. Er is ook veel verbrand, er is veel verwoest. Buiten en in de steden. En o die schoone steden van Vlaanderen! Niet alleen de steden met namen, die in heel de wereld vermaard zijn en waarheen in bedevaart tijgen al wie liefhebben wat er aan oude stadsbouwkunst zoo heerlijk in is overgebleven, maar ook de kleine, onbekende steden, nog vol van de bekoring van het verleden. Wat is er niet verloren gegaan in Leuven, Mechelen, Dendermonde! Fel bestookt en in zijn veldtochtsplan door de Belgen gedwarsboomd zijn de Duitschers fel op het kleine land aangevallen, en alleen, althans zonder noemenswaardige hulp van zijn bondgenooten, aan den overmachtigen vijand het hoofd biedende, is België met geweld neergeworpen, en nu is nagenoeg heel het land in Duitschlands macht. Maar wij hebben vertrouwen in het Duitsche volk. Het zal, zoo het den oorlog wint, goed maken, zooveel het goed te maken is, wat het België heeft aangedaan. En het zal het land zijn vrijheid en zijn onafhankelijkheid laten. Het zal, als de toorn en de roes van den oorlog voorbij zijn, bewondering en eerbied hebben voor het kleine volk, dat te fier was om zijn grondgebied te laten schenden, en ter verdediging van zijn eer en van zijn onafhankelijk bestaan den oorlog met een machtigen vijand aandorst. En het zal begrijpen, dat het Nederlandsche volk, hoezeer het onzijdig wil blijven, met het heldhaftige Belgische volk, voor een deel zijn broedervolk, meevoelt en aan zijn bewondering en zijn deernis uiting geeft. Reeds toont het Duitsche volk dat te begrijpen, doordat het ons volk huldigt om de gastvrijheid, waarmede het de honderdduizenden Belgische vluchtelingen opneemt. Wij meenen daarmede echter niet, dat wij daarvoor hulde verdienen. Welk volk zou, in zijn geluk, dat het voor het onbeschrijfelijke onheil van den oorlog gespaard bleef, deze rampzalige slachtoffers niet met open armen hebben ontvangen? En het waren voor het overgroote deel leden van ons volksgezin die in hun nood heil bij ons zochten. Dubbel welkom derhalve waren en zijn zij ons.
* * * Nog twee opmerkingen aangaande de Belgen, de eerste aangaande het heele volk, de tweede vooral aangaande de Vlamingen. De Belgen hebben den dank van de wereld verdiend, omdat zij middellijk een sterken stoot hebben gegeven aan het werk voor den vrede. Het streven is om de beslechting van geschillen tusschen de volken, inplaats van door den oorlog, door arbitrage te laten beslechten. In die internationale rechtsorde is eerbied voor verdragen de eerste eisch. De strijd dien België voor het door Duitschland geschonden verdrag heeft aangedurfd, het lijden dat het daarvoor heeft doorstaan, het medelijden dat het in de gansche wereld heeft opgewekt en de bewondering die het tegelijk de wereld door zijn moed heeft afgedwongen, - dat alles zal krachtig bijdragen om den eerbied voor de overeenkomsten tusschen volken te vermeerderen. Duitschland heeft stoffelijk ondervonden, wat zelfs een klein volk in den oorlog kan beteekenen en zedelijk, hoe het onrecht zich wreekt, al zij het uit zelfbehoud begaan en al zij het ruiterlijk erkend. Vooral kleine volken mogen België dankbaar zijn, dat het aldus de waarde van traktaten heeft verhoogd; ook wijl nu andere groote mogendheden, die Duitschland zijn vergrijp hoog hebben aangerekend, zelf sterker aan eerbiediging van het gegeven woord gebonden zijn. De tweede opmerking is deze: de oorlog heeft Vlamingen en Walen nader tot elkaar gebracht, en de Walen hebben reeds getoond de aanspraken van de Vlamingen op gelijke rechten voor hun moedertaal beter te begrijpen en te erkennen. De Vlaamsche zaak | |
[pagina 200]
| |
kan blijken in den oorlog grootelijks gewonnen te hebben. * * *
Uit onze koloniën kwamen gunstige berichten. Wat vooral rechtmatige voldoening wekte: de bevolking in ons Indië gaf ondubbelzinnige blijken van gehechtheid aan het Nederlandsche gezag. Waar was de geest van oproer, die men juist in de laatste jaren zoo sterk waande? Waar was de haat tegen den Nederlandschen overheerscher? Op Java, ja zelfs in Atjeh legden inlanders getuigenis af van hun trouw aan Nederland. Als wij in oorlog kwamen zouden zij helpen. Deze feiten zijn der overweging waard van hen, die niet erkennen, dat ons koloniaal bestuur in den laatsten tijd metterdaad meer en meer op het belang van den inlander gericht is geweest. Het kan niet anders of bij een zich steeds verbeterende verstandhouding tusschen ons en de inlandsche bevolking zal Indië wel varen.
* * * Ook de Afrikaanders zijn in den oorlog betrokken. Zuid-Afrika maakt deel uit van het Britsche Rijk, dat met Duitschland in oorlog is. De Engelsche regeering verzocht de regeering van Zuid-Airika eenige deelen in het aangrenzende Duitsch Zuidwest-Afrika te bezetten. Het ministerie Botha meende, niet te mogen weigeren. En zoo is, na even twaalf jaar vrede Zuid-Afrika weer in een oorlog gewikkeld. De Afrikaanders zijn voor het grootste deel tegen den oorlog. Niet minder dan minister Botha heeft generaal Hertzog, de voornaamste woordvoerder van de tegenstanders, in het Unieparlement uiting gegeven aan deernis en bewondering voor de stamverwante Vlamingen - ook hier dus toehaling van den band - maar Hertzog en de zijnen, schoon bereid Zuid-Afrika, zoo het aangevallen wordt, tegen elken vijand te verdedigen, achten het onverantwoordelijk een aanvallenden oorlog te voeren tegen het Duitsche volk, dat den Boeren in hun oorlog zooveel hulp heeft verleend en waarvan niet weinig Afrikaanders rechtstreeks afstammen. Generaal Beyers heeft er als opperbevelhebber van de burgermacht ontslag om genomen, en eenige van zijn hoofdofficieren met hem. En ook generaal De la Rey, de rechtschapen en bekwame aanvoerder uit den Boerenoorlog, heeft kort voor zijn noodlottigen dood tegen dien oorlog gewaarschuwd, gelijk ook generaal De Wet en andere voormannen. Kolonel Maritz heeft met een kommando de zijde der Duitschers gekozen. Mogen Afrikaanders, Vlamingen en Nederlanders uit de beproeving, die zij hebben doorstaan en nog zullen moeten doorstaan, met een gesterkt gevoel van hun kracht en van hun geestelijke eenheid te voorschijn komen! | |
Naschrift.Het bovenstaande was reeds geschreven toen er berichten kwamen van een zoogenaamden opstand onder De Wet en Beyers. Aangezien die berichten voorshands zeer eenzijdig zijn, schorten wij ons oordeel op. |
|