Afrikaansch als voertaal
bij het lager onderwijs. Ik ben opzettelijk met een ander onderwerp begonnen, omdat ik vreesde, dat men anders dezen brief ongelezen zou terzijde leggen. Misschien vindt men het thans de moeite waard, nu men toch eenmaal bezig is, om door te gaan.
Heden is door den Transvaalschen Provincialen Raad, waarvan de heer P. Deys, echtgenoot van de volijverige secretares van de Afdeeling Johannesburg van het A.N.V. te Johannesburg en zelf penningmeester dier Afdeeling, voorzitter is, vastgelegd, dat het Afrikaansch als voertaal op de lagerescholen zal worden erkend. En hiermede is dan in korten tijd daartoe door de Kaap, den Vrijstaat en de Transvaal besloten. Voor Natal heeft zulk een besluit geen reden, omdat daar de Hollandsch-Afrikaansche bevolking te klein in zielental is tegenover de Engelsch-sprekende.
Men denke zich nu niet dat dadelijk op alle scholen in deze drie provincies het Afrikaansch het Hollandsch zal verdringen. Er zijn nog geen schoolboeken in het Afrikaansch en al zullen deze wel spoedig komen, want de jonge Afrikaners zijn niet alleen geestdriftige, maar ook practische werkers, het gaat niet om alle Hollandsche schoolboeken dadelijk ter zijde te zetten. Ten eerste zou dit groote kosten na zich slepen en zoo schitterend zijn de tijden hier niet dat men dadelijk voor tienduizende ponden aan schoolboeken kan aanschaffen of de ouders verplichten dit te doen. Bovendien zal het aantal schoolboekjes dat thans wordt samengesteld klein zijn, en met bezieling, letterkundigen aanleg en journalistieke handigheid alleen maakt men geen goede leesboekjes voor kinderen, daar zijn nog andere gaven voor noodig. Deze eerste proeven van schoolboekjes zullen dus wel de doodsmerken van de overhaasting dragen, vrees ik, Maar wij hebben een begin en de talenten zijn aanwezig hier te lande om zulke boekjes te schrijven. Goed werk kan daarmee worden gedaan. De Engelschen hebben allergezelligste, maar daarom ook des te gevaarlijker boekjes, vol verbluffend Jingoisme, van het begin tot het einde een en al verheerlijking van het Engelsche ras. Van de jonge Afrikaners mag worden verwacht, dat zij onzen Afrikaanschen kinderen het tegengif zullen toedienen. De Afrikaansche geschiedenis heeft tal van groote figuren, minstens even romantisch als die der Engelschen. Zulke kinderversjes in het Afrikaansch kunnen volksversjes worden, en wie weet, staat er dan nog niet een echte Afrikaansche toondichter op die ze op muziek zet, die niet geheel volgens Engelsch voorschrift is bereid, zooals thans alle muziek nog is die hier verschijnt. In onze letterkunde, in onze schilderkunst, in onzen bouwtrant, meubelkunst enz. begint zich de eigen stijl te openbaren of heeft zich reeds vertoond, alleen onze muziek is nog zoo weinig eigen mogelijk. Daarom is het niet te verwachten dat men
voorloopig de Hollandsche kinderliedjes van school zal kunnen verbannen.
Wanneer men ziet, dat dit besluit tot invoering van het Afrikaansch in alle drie de Provincale Raden met eenparige stemmen is genomen, dan zal zelfs de grootste tegenstander moeten erkennen, dat er toch wel dringende redenen voor moeten zijn. Al die mannen spraken uit eigen ervaring, want allen hadden zij hun onderricht ontvangen door middel van het Hooghollandsch. Natuurlijk zijn er bewijsgronden gebruikt, die allen grond misten en geen bewijs waren. Zoo gaat het bij elk debat. Ik zou bij voorbeeld niet graag willen onderschrijven dat Hollandsch voor een Afrikaansch kind een even vreemde taal is als Engelsch en evenmin dat sommige menschen gebrekkig Afrikaansch spreken, omdat zij Hooghollandsch hebben geleerd. Ook geloof ik niet wat een ander lid vandaag betoogde, dat er meer Afrikaners zich aan het onderwijs zouden gaan wijden, als dit besluit werd genomen. Het gebrek aan onderwijzend personeel is aan andere oorzaken toe te schrijven. De meeste jonge Afrikaners gaan liever in anderen Regeeringsdienst dan bij het landsonderwijs. Maar waar de overgroote meerderheid der onderwijsspecialiteiten zich voor het Afrikaansch verklaren, daar moet men wel tot de erkentenis komen, dat er reden voor zulk een besluit is.
Verheugen moet men er zich in als een bewijs van taaltrots en zelfeerbied.
Natuurlijk raakt het niet het onderwijs aan kinderen van Hollanders gegeven. Dit zou wel het toppunt van tegenstrijdigheid zijn. De Afrikaner wil het gezonde beginsel neerleggen, dat het kind zal worden onderwezen door middel van zijn moedertaal. En dan zou hij het Hollandsche kind willen laten onderrichten door middel eener taal, die hij zelf erkent dat het vreemd is? Van zulk een allerdwaaste strijdigheid met eigen beginselen kan men eigenlijk niemand verdenken.
En nu beloof ik toch plechtiglijk, dat ik in mijn volgenden brief eens over een ander onderwerp zal schrijven, van hoeveel belang het ook voor den Afrikaner en voor den grootdenkenden Nederlander is.
OU-BOET.