Oost- en West-Indië
Boekaankondiging.
Natuur en menschen in Indië, door Augusta de Wit. Mij. voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam.
De natuur en de menschen in Indië zijn reeds vele malen beschreven; een ieder deed dit op zijne wijze; de manier, waarop Aug. de Wit het doet, is wel een zeer voortreffelijke. Wie Indië kent, moet van dit boek genieten; telkens en telkens worden herinneringen opgewekt en zal worden ingezien hoe juist zij opmerkt, hoe zij de natuur voor het geestesoog weet te tooveren, de menschen in hun bedrijf en gedoe weet te teekenen. Wie Indië niet kent, moet onder de bekoring van dit boek, naar kennismaking met dit wonderland gaan verlangen.
Wilde men aanhalingen doen, om te laten zien hoe goed Aug. de Wit het aanzien van het landschap weergeeft, hoe zij de natuur voelt, dan zou er haast geen einde aan komen; of zij de ontzagwekkende rust van den avond weêrgeeft of de donker groene boschjes die van binnen dorpen zijn teekent; of zij het djatibosch beschrijft of de wildernis met de eerste ontginningen daarin; of zij de doodsche narigheid van het eindelooze moeras, of de vèr- en dichtbijgezichten op de groote rivieren teekent; altijd geeft Aug. de Wit blijk te hebben beleefd en doorvoeld, wat zij zag. En waar zij de menschen aan ons doet voorbijgaan, geeft zij een kijk op de inlandsche samenleving, op den geest van het volk, die getuigt van kennen en juist zien.
Zij houdt van de inlanders, maar hunne gebreken zijn geen geheim voor haar. De zorgeloosheid in het onderhoud der Java'sche erven; de armelijke sukkeligheid van alle handel en bedrijf op de markten van Java, heeft zij terdege opgemerkt, maar ook den meer flinken handelsgeest van de Minangkabaners en den oplevenden handel langs de rivieren van Zuid-Borneo.
Aug. de Wit heeft zich, bij hare reizen, niet bepaald tot de afgetreden banen op Java, Sumatra en Borneo; ook pas opengelegde landstreken werden door haar bezocht; het binnenland van Celebes, Nieuw-Guinea, en het land der Karo-Bataks trokken hare belangstelling; van al die landstreken en de volken daar wonende, weet zij belangwekkend te vertellen. Een goeden kijk geeft zij op de economische toestanden, op de vele goede en de enkele nadeelige invloeden van het Europeesch bestuur, op de echt inlandsche samenleving, op de groote cultures onder Europeesche leiding, ja, op alles wat zich bij een gevoelig en verstandelijk ontwikkeld persoon als de schrijfster, aan de gedachte opdringt, bij eene reis door onderling zóó verschillende streken, die toch alle weêr zoo veel punten van overeenkomst hebben.
Zij merkt het schoone op en het goede, maar ook het leelijke en het intreurige van velerlei. Waar Aug. de Wit bij het bezoek aan een rijken Baliër spreekt van ‘de innige vermenging van vuil en kostelijk mooi’ zouden wij willen zeggen, dat haar boek een spiegelbeeld is van de onafscheidelijke verbinding van veel heerlijks, met veel diep droevigs in onze Oost, maar het heerlijke toch het meest.
Het is een genot de brieven van Aug. de Wit, die onder den hooger genoemden titel, achtereenvolgens in de N. Rott. Ct. werden opgenomen, thans vereenigd in een boek (van 500 blz.) en verlucht met een 45 tal platen naar foto's, te herlezen. Zij geven een schat van natuurtafreelen, doorwerkt met menschenschilderingen; zij zijn leerrijk en wekken belangstelling voor het land en voor het volk beide.