Ingezonden.
Buitenlanders in Nederlandsch-Indischen Staatsdienst.
Met zeer veel genoegen voldoe ik aan het verzoek, vervat in de laatste alinea van 's heeren Bosboom's ridderlijke verklaring, voorkomende in het Juni-nr. van Neerlandia, blz. 137.
Het bedoelde Staatsblad is van 27 April 1904, No. 81, terwijl verder in deze zijn te raadplegen de wet van 1 Juni 1865 en Staatsblad No. 222 van 25 December 1878.
Uit het eerst genoemde blijkt, dat onder zekere voorwaarden vrijstelling gegeven kan worden van het theoretisch-geneeskundig en daaraan vooraf gegane examens.
Dit nu achtte ik reeds bedenkelijk. Maar thans blijkt mij dat de op het theoretisch geneeskundig volgende examens, dat zijn de (beide) arts examens, in elk beschaafd land verplichtend zijn voor de verkrijging van vergunning tot uitoefening der geneeskunst. Zoo ook ten onzent, waar zelfs een Doctor in de Medicijnen géén praktijk mag uitoefenen vóór hij voldaan heeft aan de beide arts examens.
En nu is mij van welingelichte zijde verklaard, dat buitenlanders, die zich direct als particulier geneesheer in Indië (en in Nederland) willen vestigen, deze examens dan ook hebben af te leggen, terwijl van (velen der?) buitenlandsche geneesheeren die als officieren van gezondheid door den Staat in N. O.-Indië worden aangenomen, deze examens niet gevergd zijn.