Nederland
Mej. Dr. Anna C. Croiset van der Kop †.
Foto: Corine Ingelse, Utrecht.
Hoezeer onze landgenoote mej. Dr. A.C. Croiset v.d. Kop, in Rusland, in wetenschappelijke kringen geëerd en bemind was, moge blijken uit dit artikel van de hand van Professor Constantin Grot, te St. Petersburg. Het verscheen, kort na haar dood, 18 April l.l., in het Russisch blad ‘Novoje Vremja’.
‘Aan de Nagedachtenis van
Anna C. Croiset v.d. Kop,
† 18/14 1914.
Heden bereikte ons in St. Petersburg het treurig bericht, dat in Frankfort a/M., na lang, zwaar lijden gestorven is eene begaafde vrouw met zeer wetenschappelijken geest. Deze Hollandsche Slaviste genoot de grootste achting en de innigste sympathie in de geleerde kringen, niet alleen van St. Petersburg en Moskou, maar ook in de Russische provinciën. Haar vroege dood heeft allen, die haar kenden diep getroffen en is een groot verlies voor de wetenschap (philologie) en voor haar, ons zoo sympathiek vaderland.
Mej. Croiset v.d. Kop was Dr. phil. van de Berlijnsche Universiteit (een leerling van Prof. Brückner) en zij bracht de laatste acht jaar uitsluitend in Rusland door, in wetenschappelijk verkeer met Russische philologen, professoren en academiciens.
De Russische geleerden hadden haar gaarne op den Slavischen leerstoel in Leiden gezien; door onze Academie van Wetenschappen en door de eerste autoriteiten voor Slavische talen (v. Jagc, Brückner en anderen) werd haar candidatuur warm aanbevolen. Doch den nieuwen leerstoel werd een andere titel gegeven. Inplaats van een cursus in het Slavisch (waaraan in Nederland sedert langen tijd groote behoefte was), veranderde men hem in een cursus in Lithausch-Slavische talen.
Deze teleurstelling. Prof. Brückner schreef er een artikel over in de “Novoje Vremja”, heeft mej. Croiset v.d. Kop zeer veel leed gedaan, want het was haar innige wensch in haar vaderland de Slavistiek en Russische philologie te doceeren.
In weerwil van dit alles zette zij met de vroegere energie en ijver hare wetenschappelijke onderzoekingen voort en bezocht, kort voor hare ziekte, haar vaderland om daar, in opdracht van onze Academie van Wetenschappen, Slavistische handschriften op te zoeken.
Haar hoofdvak was het bestudeeren dier oude handschriften, vooral van Poolschen oorsprong en het vaststellen van de wederkeerige betrekkingen tusschen Polen en Rusland.
Hare wetenschappelijke belangstelling ging uit naar breede kringen en hare geleerdheid was zeer groot. Als Nederlandsche interesseerde zij zich o.a. zeer voor de geschiedenis van de Russisch-Hollandsche betrekkingen, vooral ten tijde van Peter den Groote en zij schreef daarover vele artikelen. Haar werk verscheen in vele onzer geleerde tijdschriften en hunne wetenschappelijke waarde werd algemeen erkend.
Hare, nog niet uitgegeven, wetenschappelijke nalatenschap zal, hopen wij, verzameld en uitgegeven worden.
Rusland heeft zij zeldzaam-grondig leeren kennen, zij doorreisde ons land in vele richtingen en voelde zich bij ons volkomen tehuis; zij sprak en schreef, voor een buitenlandsche, een zeer zuiver Russisch.
Door haar levendig, lief en bijzonder vriendelijk en levenslustig karakter, door hare zeldzame onzelfzuchtigheid en hartelijkheid verstond zij de kunst velen aan zich te binden en genoot zij bij ons de hartelijke sympathie van allen die haar kenden.
Rusland was haar tweede vaderland. Hoevele goede vrienden had zij bij ons! Het valt moeilijk te gelooven dat zij niet meer bij ons is. De herinnering aan haar zal blijven voortleven in de Russische kringen en onder de Russische geleerden.’