Neerlandia. Jaargang 18
(1914)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVlaanderenEen nieuw standpunt van Nederland ten opzichte van de Vlaamsche Beweging.Het Febr.-nr. van het Nederlandsche tijdschrift ‘Vragen des tijds’ bevat een artikel, geteekend J.H. Boas, een Nederlander, die, te oordeelen naar de plaatsaanduiding onder het stuk, te Luik verblijf houdt. Dit artikel is opmerkenswaardig in meer dan één opzicht: naast verscheidene raak gezegde dingen wijst het een geheel nieuw standpunt aan, dat, volgens den schrijver, door Nederland ten opzichte van de Vlaamsche Beweging dient te worden ingenomen. Overtuigd, dat er geen buitengewoon groote mate van liefde tusschen Nederlanders en Vlamingen bestaat, en van meening zijnde, dat alle sentimentaliteit in de betrekkingen tusschen de eenen en anderen dient te worden geweerd, vat de steller de kern van zijn gedachten in den volgenden zin samen: ‘Vlaanderens sympathie hebben wij niet noodig, doch wel moet het den Vlamingen worden ingeprent, dat zij ons noodig hebben, dat zij niet buiten ons kunnen.’ Hij geeft openhartig toe, dat dit een zuiver egoïstisch Nederlandsch standpunt is, en dat het hier een tactiek geldt van Frankrijk afgekeken, dat tegenover Waalschen Vlaamsch-België een vreedzame veroveringspolitiek volgt, die met goed gevolg bekroond wordt.
De onnauwkeurigheden, waarvan het stuk niet ontbloot is, zullen wij hier niet terecht zetten, omdat zij feitelijk van ondergeschikt belang zijn en aan den grondslag van het betoog geen afbreuk doen. Waar de heer Boas echter ‘de domme haat tegen al wat Fransch is’ in de uitingen van de Flamingantische pers ziet, die, volgens hem, in elken zin van een ‘belachelijk, bekrompen chauvinisme’ en een ‘moedwillig obscurantisme’ blijk geeft, is ons een raadsel; zoo iets bewijst alleen, dat de schrijver nog volstrekt niet heelemaal op de hoogte van de Vlaamsche | |
[pagina 84]
| |
Beweging is, of dat hij deze beweging nog onvoldoende begrijpt. Het is meermalen door gezaghebbende Vlaamsche leiders duidelijk gezegd en geschreven, dat de Vlaamsche Beweging volstrekt niet gericht is tegen de Fransche cultuur, tegen de Fransche taal, kunst en letterkunde als dusdanig, waarvoor de grootste bewondering gekoesterd wordt, maar dat het er om gaat om den schadelijken invloed te niet te doen, welke die cultuur op de ontwikkeling van het Vlaamsche volk, op zijn geest en zijn gemoed zou kunnen oefenen. Dat is heel iets anders.
De schrijver maakt van de gelegenheid gebruik. om ook het A.N.V. en ons orgaan een veeg uit de pan te geven. Den invloed van ons Verbond vergelijkende met dien van de ‘Amitiés françaises’, komt hij tot de bevinding dat de weegschaal ten voordeele van de laatstgenoemde vereeniging overhelt, waar het 't Vlaamsche gedeelte van België betreft. Zij ‘kweekt er, zoo zegt hij, het francophilisme op doeltreffender wijze aan dan de Vlaamsche Gazet het afkamt. De Amitiés françaises, bijgestaan door de Waalsche pers van Luik; de radicale Express, de liberale Meuse, vecht met een slagzwaard; de heer Hoste... vecht met een knuppel, en het “Algemeen Ned. Verb.” schiet te midden van het strijdgewoel een kinderpistool met zacht-gekookte erwten af.’Ga naar voetnoot1) Niet onaardig gezegd, inderdaad! Doch waarom het A.N.V. ook niet gespoord en geharnast een flinken draver kan bestijgen en het slagzwaard dreigend in het rond kan zwaaien, dat heeft de heer Boas verzuimd op te sporen. Misschien lag dat niet op zijn weg en was zijn eenig doel om apodictisch te uiten wat, volgens hem, door Nederland in Vlaanderen dient gedaan te worden, een parallel trekkend tusschen het optreden van Frankrijk en dat van zijn eigen vaderland. Indien het dus uitsluitend in zijn bedoeling lag om met zijn artikel nieuwe wegen in de geesten te openen, om tot handelen aan te sporen, dan heeft hij misschien wel bereikt waartoe hij wilde komen. Er valt inderdaad over zijn denkbeelden te redekavelen, al zullen zij misschien in Vlaanderen hier en daar kwaad bloed zetten, terwijl zij nochtans in Nederland zullen vallen als een druppel op een steen. Hij verliest echter twee zaken uit het oog: 1o. dat Nederland Frankrijk niet is; 2o. dat de Vlamingen geen Walen zijn. Daarmee wil gezegd zijn, dat Frankrijk er ten opzichte van die landen, waar het slechts eenigszins denkt zijn invloed te kunnen vestigen of versterken, er een uitbreidingspolitiek op nahoudt, die wij in Nederland nagenoeg geheel missen; dat Nederland nog zijn eersten stap op dien weg heeft te zetten, waar Frankrijk en ook andere landen, zooals Duitschland en Engeland, reeds hun lauweren hebben verdiend. ‘Wo ein Deutscher seinen Fuss hinsetzt, da ist deutsches Land’, heeft Bismarck eens gezegd; en iets dergelijks kan gelden voor den Franschman en den Engelschman. Doch hoevelen onder de talrijke Nederlanders, die zich in den vreemde gaan vestigen, zijn er die een stuk van hun land meenemen? Hoevelen zijn er, die in het buitenland woonachtig, daar onder alle oirbare omstandigheden hun taal hoog houden? Daarop is hier ter plaatse voor een paar jaar reeds gewezen. Waar zijn de geheime fondsen die de Nederlandsche regeering, op het voetspoor van de Fransche, beschikbaar heeft om den Nederlandschen invloed in het buitenland uit te breiden? Waar zijn de Nederlandsche scholen in het buitenland, gesticht niet alleen om de daar verblijvende Nederlanders voor hun volk en hun land te behouden, maar ook om, door de kracht die er van uitgaat, als aanlokkingsmiddel te dienen voor de leden van het volk in welks midden zij werden opgericht? Wat hebben de armzalige 10.000 gulden, die Nederland daarvoor sedert een paar jaar uittrekt, te beteekenen in vergelijking met de honderd duizenden die Frankrijk en Duitschland daaraan ten koste leggen, onaangezien den geldelijken steun, dien particulieren daarbij nog verleenen?Ga naar voetnoot1) Intusschen houden de Nederlanders, op zeer weinige uitzonderingen na, hun geldbeurs voor dat doel zoo dicht mogelijk gesloten, omdat zij er het belang niet van inzien. Was het geen Nederlandsche Minister van Buitenlandsche Zaken, die eens in de Kamer zei, dat, volgens hem, de Nederlanders in het buitenland woonachtig, zich maar zoo gauw mogelijk aan hun vreemde omgeving moesten aanpassen, en indien hij er later toch toe overging om het hoogergenoemde kleine bedrag voor het Nederl. onderwijs in het buitenland toe te staan, dan was het nog dank zij het optreden van het A.N.V. Waren het geen Nederl. Ministers, die, op een verzoek om als diplomatieke taal tusschen Nederland en België het Nederlandsch te gebruiken, verklaarden, dat van de oude gewoonte om het Fransch daarbij te bezigen niet zou worden afgeweken? Waar zijn de vertegenwoordigers van Nederland in het buitenland, gezanten en consuls, die op de begeerde posten voorgaan in de beweging voor de uitbreiding van den Nederlandschen invloed? Kan, met één woord, de officieele Nederl. voorzichtigheid gesteld worden naast den kranigen Franschen of Duitschen doordrijvingsgeest? En het A.N.V., dat nu, volgens den heer Boas, een kinderpistool met zacht-gekookte erwten afschiet, het vraagt toch al zoo lang om de ondersteuning van de groot-industrieelen en groot-handelaars in den lande om een arsenaal te kunnen oprichten, gevuld met echte kogels!Ga naar voetnoot2) Maar met dezelfde voorzichtigheid als de regeering, met een ijskoude onverschilligheid, sluiten zij hun ooren voor het dringend beroep dat op hun Nederlandsch gevoel wordt gedaan, de weinige uitzonderingen natuurlijk niet te na gesproken. Waar blijft bij hen de doorzettingskracht van Franschen en Duitschers, zonder welke Nederland nooit aan expansiepolitiek kan doen, zooals de heer Boas dat verlangt?
De Vlamingen zijn geen Walen, zeiden wij hooger. De laatstgenoemden, zonder dat zij daarom iets van hun Waalsche eigenaardigheid willen prijsgeven, beschouwen de Fransche cultuur als de voedster die hen op een hooger plan moet brengen. En naast hen vinden wij een groot aantal verfranschte Vlamingen, die zich den Franschen invloed gaarne laten aanleunen. De Vlamingen zijn veel particularistischer aangelegd, zelfs de overtuigde Vlaamschgezinden onder hen. Er bestaat bij hen dikwijls een niet te onderschatten vrees, dat zij door een al te dichte aanraking met de Nederlandsche cultuur iets van hun Vlaamsche eigenaardigheid zouden inboeten. Men kan zoo iets al of niet verkeerd vinden. Doch wij stellen hier alleen het feit vast. Is er in Wallonië iets aan te stippen, dat ook maar eenigszins met het West-Vlaamsch particularisme kan worden vergeleken? Maar degenen die de Vlaamsche Beweging dagelijks van dichtbij nagaan, kunnen merken, dat er hoe langer hoe meer, | |
[pagina 85]
| |
al is het dan ook langzaam, een kentering ten gunste van de Nederlandsche cultuur ontstaat; de besten onder de Vlaamschgezinden beginnen steeds meer te beseffen, dat een toenadering tot die cultuur zich opdringt, indien tegenover de macht van de verfransching een rem wil worden gesteld. En is de stichting van de ‘Vereeniging voor beschaafde Nederlandsche uitspraak’, die dadelijk bij haar optreden heeft verklaard, dat zij ‘de uitspraak die in beschaafde Nederlandsche kringen gangbaar is’, ook als regel voor de uitspraak in Vlaanderen wil beschouwen, geen teekenend verschijnsel? Zeker, de heer Boas heeft gelijk, en hij legt den vinger op een diepe wonde, wanneer hij tegenover de duizenden uit Frankrijk dagelijks ingevoerde dagbladen, die zulk een grooten invloed oefenen, en die, ongelukkig genoeg, ook onder de Vlamingen zooveel lezers vinden, de luttele exemplaren van de groote Nederlandsche dagbladen stelt, die hier worden gelezen. En hij zegt terecht, dat, wil men die bladen aan den Vlaming opdringen, er geld, veel geld moet worden uitgegeven. Want, dat is het juist. De Nederl. bladen kunnen, door hun hoogen prijs, de mededinging niet aangaan tegen de Fransche couranten, die spotgoedkoop zijn en voor enkele centimes het nommer in het bereik van iedereen vallen. Maar toch vergist hij zich, wanneer hij meent, dat in de laatste jaren de uitstraling van de Nederlandsche beschaving zich hier niet heeft doen gevoelen. De verspreiding van het Nederlandsche boek in Vlaanderen is in de laatste twintig jaar sterk toegenomen. Waar in het begin der jaren negentig nagenoeg geen Nederlandsche boekhandel hier bestond, daar kan thans gewezen worden op den ‘Nederlandschen Boekhandel’ te Antwerpen. Deze zaak heeft den grooten stoot gegeven, en de omstandigheid, dat sindsdien meer firma's, die zich de exploitatie van het Nederl. boek ten doel hebben gesteld, hier in het leven werden geroepen, is toch wel een duidelijk bewijs, dat er een niet te versmaden vooruitgang te bespeuren valt. De N.V. ‘'t Kersouwken’, de boekhandel ‘Flandria’ te Antwerpen, de ‘Keurboekerij’ te Leuven. - deze uitsluitend met een Katholieken geest doordrongen, - de firma's Van Goethem, Herckenrath, Buyens, te Gent. En zelfs te Brussel, waar de firma Lebègue zich aanvankelijk tegen Nederlandsche boeken kantte, heeft zij zich, tengevolge der vraag, genoodzaakt gezien om een Nederlandsche afdeeling in te richten. Nederlandsche vakboeken vinden steeds meer afnemers in Vlaanderen. De werken van Berghuis over de verschillende bouwvakken, om slechts die te noemen, worden veel verkocht. En het zou wel eigenaardig zijn indien wij den omzet konden te weten komen van de firma's, die hier het Nederl. boek aan den man brengen. De hoogergenoemde vennootschap ‘'t Kersouwken’, die nog pas sedert eenige jaren bestaat, was zoo vriendelijk ons mede te deelen, dat haar totaal omzet in 1913 met Nederland 15000 gulden bruto bedragen heeft, waarvan 8000 gulden uitsluitend op rekening van vakboeken komen. En ook ‘De Nederlandsche Boekhandel’, de firma's Van Goethem en Buyens houden zich met het verkoopen van laatstgenoemde soort werken bezig. Belangwekkend zou het ook zijn, indien de heer Simons, de leider van de ‘Wereldbibliotheek’ en de ‘Nederlandsche Bibliotheek’, eens de getallen wilde opgeven van de exemplaren in België verkocht. Geïllustreerde Nederl. weekbladen, zooals ‘Het Ideaal’, ‘De Prins’, ‘Panorama’, dringen in Vlaanderen steeds meer binnen. Het laatstgenoemde blad telt er reeds 2000 lezers, maar ‘De Prins’ voert er, zoo het schijnt, 10.000 exemplaren in. Dat is natuurlijk nog niet overdreven, als men een vergelijking maakt met de Fransche geïllustreerde bladen, doch de toestanden in aanmerking genomen, is het nog zoo slecht niet. Wanneer met een boek van algemeenen aard goed gewerkt wordt, dan is er een resultaat mede te bereiken. Dit was o.a. het geval met de encyclopaedie van Winkler Prins, waarvan ongeveer 1500 exemplaren in België geplaatst werden.
Stellig, er valt nog veel te veranderen. Dat een tijdschrift zooals ‘De Gids’ in ons land slechts een dertigtal inschrijvers telt, is nog een veeg teeken. Dat een bij uitstek Vlaamsch werk zooals ‘Vlaanderen door de eeuwen heen’, of een bij uitstek Nederlandsch, zooals ‘Het huiselijk en maatschappelijk leven onzer voorouders’, wederkeerig in Nederland en in Vlaanderen bijna geen afnemers vindt, bewijst dat de belangstelling wederzijds in het eene en andere land nog niet voldoende is, doch anderzijds zijn het toch weer de Nederl. uitgevers, - men denke vooral aan een Van Dishoeck, - die de boeken van de jonge Vlaamsche letterkundigen in het licht geven; en over het algemeen kan worden gezegd, dat een letterkundig werk hier slechts ‘inslaat’, nadat het eerst in Nederland naam verwierf. Dat de verspreiding van het Nederlandsche boek in Vlaanderen, een van de groote hulpmiddelen om den Nederlandschen invloed hier te versterken, nog niet is wat zij zou moeten zijn en bij de verspreiding van het Fransche boek ten achter staat, vindt een van haar oorzaken in de omstandigheid, dat in Nederland de boekhandel op een andere leest geschoeid is dan in Frankrijk. De Nederlandsche uitgevers laat België over het algemeen onverschillig. Tot commissie-zendingen naar België zijn ze niet te bewegen, hetgeen niet het geval is met Frankrijk. Van een handelsstandpunt beschouwd, heeft de Belgische boekhandelaar er over het algemeen weinig belang bij om zich in te spannen voor het Nederl. boek, omdat hij, vergeleken met de voorwaarden door de Fransche uitgevers gesteld, voor het exploiteeren van Nederl. letterkundige werken, in de eerste plaats grooter risico heeft en vervolgens een kleiner winst. Het Nederl. boek levert aan de boekhandelaars, vooral aan de kleinere verkoopers, gemiddeld, na aftrek der onkosten, 15 tot 25% winst op, terwijl het Fransche boek in den regel 30% winst, enkele keeren slechts 25% afwerpt. Dat heeft ten gevolge, dat de kleinere boekhandelaar het niet aandurft of zich de moeite niet wil geven om zich in het bijzonder met het Nederl. boek bezig te houden. Hij heeft dus geen voorraad in magazijn en koopt slechts op bestelling. De bestuurder van den boekhandel ‘'t Kersouwken’ te Antwerpen, deelde ons als zijn stellige overtuiging mee, dat, mocht de korting van in depôt gegeven Nederl. boeken op 30% gebracht worden, de afzet in België zou verdubbelen, terwijl de kleine verkooper regelmatiger bezocht en bewerkt zou moeten worden door generaal-agenten die de Nederl. uitgevers er voor iedere van hun uitgaven zouden aanstellen.
Dat zijn enkele beschouwingen, die het artikel van den heer Boas ons in de pen hebben gegeven. Aangezien het zijn verlangen is, dat Nederland met dezelfde overwinningsmiddelen tegenover Vlaanderen optreedt, als Frankrijk het doet tegenover België, zoo hebben wij door enkele preciese feiten aan te halen, willen laten zien, dat tot nog toe die middelen zeer ongelijkwaardig zijn. Van wege Nederland is tot nog toe een terughoudendheid merkbaar geweest, een gebrek aan durf en ondernemingsgeest, - kwalen, waarover in Nederland zelf vaak geklaagd wordt, - hetgeen maakt, dat er van die door den heer Boas gewenschte uitbreidingspolitiek voor Vlaanderen vooralsnog niet veel te vreezen valt. Dat in de laatste jaren de kennismaking met de Nederl. beschaving in Vlaanderen steeds grooter geworden is, verliest de heer Boas, die waarschijnlijk de ontwikkeling van het Vlaamsch intellectueel leven niet sedert jaren heeft nagegaan, wel wat al te veel uit het oog. Nederlandsche voordrachtgevers, Nederlandsche tooneelgezelschappen komen steeds tal- | |
[pagina 86]
| |
rijker naar Vlaanderen, juist zooals dit gebeurt met Fransche, en het ontstaan en bestaan van het A.N.V. is daaraan niet vreemd gebleven. Of de Vlamingen, ten minste een deel van hen, zich niet schrap zullen zetten tegen een zoo openhartig, als de heer Boas het deed, verklaarde en door hem gewenschte veroveringspolitiek van Nederland, is een vraag, die hier buiten beschouwing kan blijven. Het wil ons voorkomen, dat in dit opzicht de meeningen aanvankelijk nog al verdeeld zullen zijn, maar dat de Vlamingen toch langzamerhand zullen gaan beseffen, dat om iets te zijn, zij eerst en vooral zich zelf moeten blijven, doch daarna zooveel als het eenigszins mogelijk is van Nederland moeten overnemen, zonder iets van hun individualiteit daarbij in te boeten. En wat dat aangaat kunnen wij merken, dat er iets in Vlaanderen aan het groeien is, langzaam weliswaar, doch zeker. Het artikel van hen heer Boas, wanneer het in de gezaghebbende kringen eens ernstig overwogen wordt, kan er misschien wel toe bijdragen om aan dien groei een richting te geven. |
|