Neerlandia ontsierd heb door een niet geheel gemotiveerde hatelikheid aan ‘de slapers’ te Batavia, die, eindelik wakker geschud door een artiekel in het Weekblad voor Indië, mij in de laatste ure toch nog zijn voorgeweest bij mijn poging om althans het overgebleven brokstuk van de grafzerk voor Z.-Afrika te verwerven.
Het was mijn bedoeling niet hatelik te zijn ten opzichte van de wakkere mannen, die, zover dit in hun vermogen lag, Jan van Riebeek in zijn eer hersteld hebben. Integendeel. Maar als ik mijn bedoeling niet duidelik genoeg uitgedrukt heb, geef ik de hr. O. hierbij gaarne de verzekering dat de uitdrukking ‘slapers’ alleen gericht is tegen het geslacht dat, na het afbranden van de Portugese Binnenkerk in 1808, van Riebeek's grafsteen bijna een eeuw lang aan vergetelheid en verwaarloozing heeft prijs gegeven, en hem bijna voor altijd had doen verloren gaan, zo niet gelukkig wat er nog van over was, door luitenant-kolonel Bosboom ontdekt, en door bemiddeling van het Bataafsch Genootschap naar het Museum van Batavia overgebracht was, een omstandigheid die mij tijdens het schrijven van mijn artiekeltje nog niet bekend was.
Wat het nu te Batavia levend geslacht betreft, trek ik dus gaarne de gewraakte benaming terug, en ik doe dit met te groter genoegen, nu ditzelfde geslacht de kroon op zijn werk gezet heeft, door op zo uiterst hoffelike wijze voor de rechten die het op het bezit van dit histories gedenkteken kon doen gelden afstand te doen ten voordele van Zuid-Afrika.
Nadat mijn zwakke poging mislukt was, is het de heer De Villiers Roos gelukt, en zo zal nu door de vriendelike toestemming van de Ned. Indiese Regering en van de autoriteiten van het Museum te Batavia, de grafsteen, of wat er nog van bestaat, aan Z.-Afrika worden afgestaan en in het Museum te Kaapstad geplaatst worden. De gehele bevolking van onze Unie, zowel die van Engelse als van Hollandse afkomst, zal dit geschenk van een monument dat voor haar zo hoge historiese betekenis heeft, met dankbare blijdschap aanvaarden, en er een nieuw bewijs in vinden, dat nog steeds leeft het besef van de historiese samenhang tussen Batavia, de hoofdstad van de oude Oost-Indiese Compagnie, in Cabo de Goede Hoop, de vroegere buitenbezitting van die Compagnie, een samenhang waarvan deze grafzerk het symbool is.
Moge dit besef zich blijven uiten in zulke wederzijdse vriendschapsdiensten als waardoor Nederlands-Indië thans Zuid-Afrika aan zich verplicht heeft.
J. BRILL.
Bloemfontein, 16 Jan. 1914.