gearbeid aan de verbetering van den geldelijken toestand der Vereeniging, en door giften, feesten en bovenal als uitkomst van eene door de mildheid van een onbekenden landgenoot, (die zich verbond 40% aan alle te schenken bijdragen toe te voegen), geheel geslaagde inzameling, was ten slotte eind 1912 het onmisbare bouwfonds voorhanden, teneinde te kunnen aanvullen, wat zoo zeer gewenscht was, en teneinde het aantal patiëntenbedden te brengen op 65.
En zoo kon 16 Dec. l.l. onze Nederlandsche driekleur in het Davoser hoogdal wapperen ter eere van de plechtige ingebruikstelling van het vernieuwde en vergroote Nederlandsche werk van naastenliefde in den vreemde.
Des middags te 3 uur waren in de nieuwe eetzaal van het sanatoriumgebouw verzameld de patiënten en het personeel der inrichting, en de te Davos aanwezige leden der Sanatoriumvereeniging, wellicht een honderdtwintig personen.
Het was een aangrijpend oogenblik, toen Hr. Ms. Gezant te Bern, de heer Jhr. Mr. F.G. van Panhuys, die, belangstellend als altijd, voor de plechtigheid was overgekomen, met een aantal genoodigden en het bestuur onder het spelen van het oude Wilhelmus de zaal binnentrad.
En die stemming van ernstige wijding bleef aanwezig gedurende het geheele verloop van de plechtigheid: het Danklied van Valerius, de rede van den voorzitter, den heer P.H.J. IJssel de Schepper uit Arnhem, en de vaderlandslievende en hartelijke woorden van Hr. Ms. Gezant, die ten slotte onder de toonen van het Wien Neêrlands Bloed een gedenksteen onthulde als herinnering aan dezen feestdag.
Wat de plechtigheid zoo bizonder mooi maakte, was juist haar eenvoud, haar huiselijk en intiem karakter, en de omstandigheid, dat geene onverschilligen haar bijwoonden, doch enkel personen, die zich van harte verheugden over het feit, dat thans het einddoel van zoovele jaren arbeid bereikt was.
Des avonds werd aan den heer Jhr. Van Panhuys in het Kurhaus Davos een feestmaaltijd aangeboden, aan welken een veertigtal landgenooten aanzaten, en waar van het begin tot het einde een echt vaderlandsch gezellige toon heerschte.
Feestdronken werden o.a. uitgebracht op het gastvrije Zwitserland, het Oranjehuis en den eeregast van den avond, terwijl de heer IJssel de Schepper erop wees, dat een doel als het thans bereikte slechts tot stand is kunnen komen door samenwerking en toewijding van zeer velen, welke hij allen, zonder uamen te noemen, in een algemeenen dronk herdacht. De voorzitter maakte hierbij slechts eene uitzondering voor het eerelid, den heer H.D. Mispelblom Beijer uit Haarlem, die in 1901 zijne schouders onder het werk heeft gezet, en aan wiens daadwerkelijken steun en bemoedigende opwekking voor een zeer belangrijk deel de thans verkregen uitkomst te danken is.
16 December 1913 is een dag geweest, welke aan den Nederlandschen Stam tot eer strekt. Toen is de kroon gezet op een werk, hetwelk in het Zwitsersche hooggebergte als een gedenkteeken van Nederlandsche offervaardigheid den vaderlandschen naam hooghoudt.