XV.
Pretoria, 23 Oct. 1913.
De onafhankelijkheidsfeesten.
Ook wij hebben hier onze onafhankelijkheidsfeesten gehad. De plaatselijke Hollandsche kolonie, die ongeveer zes duizend zielen telt, heeft drie dagen feest gevierd. Met een uitvoerig verslag dier feestelijkheden zal ik U niet vermoeien, alleen wil ik vermelden dat men o.a. het bekende kluchtspel Kloris en Roosje ten tooneele heeft gebracht, dat zooveel bijval oogstte, dat men het op denzelfden dag zoowel 's middags als 's avonds heeft gespeeld voor een zaal, waarin de menschen gepakt zaten, mannetje naast mannetje.
De Nederlanders hier ter stede hebben de beteekenis dezer feesten duidelijk begrepen. Men heeft niet gegloried in de herkregen onafhankelijkheid, doch den vooruitgang die Holland na 1813 heeft gemaakt, geroemd en herdacht.
De voorzitter der feest-commissie, de heer H.C. Jorissen, heeft het in zijn feestrede nadrukkelijk gezegd: Naar mijn meening was het noodig voor Holland dat het door Napoleon werd geknecht. Na de gloriedagen der gouden eeuw, had Holland die druk noodig om weer te leeren opstaan.
Hij ging dan na wat het Nederland van heden beteekende en vond het verkeerd Holland een klein land te noemen. Het was een groot land om de vele groote mannen die het in de laatste eeuw aan de wereld had gegeven. Hij noemde dan een lange reeks namen van wereldbekenden en -beroemdheden en zeide dat hij niet alle wilde opsommen, want dat hij dan den ganschen avond aan het woord zou zijn.
De samenspraak van Thomasvaêr en Pieternel in De Bruiloft van Kloris en Roosje was vol van toespelingen op het Holland van vandaag dat zulk een eereplaats bekleedt in de rij der volken en vol van toespelingen op de verhouding van Holand en Zuid-Afrika en van het Hollandsch in dit werelddeel.
Alle Ministers die in de stad waren, woonden de opvoering van Kloris en Roosje bij. De Hollanders zijn vol geestdrift over deze vertooning, waarvan zij zeggen dat zij nooit zoo iets in Pretoria hadden gehad. Men heeft de dames en heeren die er in optraden, gevraagd het nog eens te willen geven en naar ik hoor hebben zij ook een uitnoodiging ontvangen om het stukje ter gelegenheid der onafhankelijkheidsfeesten te Johannesburg te herhalen. Het is alleen nog een vraag of de Nederlandsche Vereeniging in de Goudstad de vrij hooge kosten aan de overkomst van een veertigtal optredenden verbonden, zal kunnen betalen.
Ik verneem verder dat de herrijzenis van de Nederlandsche Vereeniging hier ter stede een gevolg dezer feesten zal zijn. Deze Vereeniging lijdt al sedert jaren een kwijnend bestaan. Haar ledental neemt voortdurend af en haar bijeenkomsten worden niet meer bezocht. Men wil thans de geheele Vereeniging reorganiseeren, haar openstellen voor iedereen door een zeer lage minimum-bijdrage te stellen voor het lidmaatschap. Het is noodig dat er hier een vereeniging is die de Nederlanders en oud-Nederlanders bij verschillende gelegenheden vertegenwoordigt, die voor de belangen der Nederlanders opkomt, indien dit noodig is, en die bij de Nederlanders zelf het bewustzijn wekt of wakker houdt dat Nederland geen klein land is en geen klein land kan zijn, waar het zoo hooge plaats inneemt in de wetenschappelijke, kunst-, technische en handelswereld.
De tijd is nu ook rijp voor de stichting van een Tak van het Alg. Ned. Verbond. Men moest hiervoor de gelegenheid afwachten. Mij dunkt dat die thans is gekomen en dat men met kracht en macht aan het werk moet gaan. De moeilijkheid is alleen nog een invloedrijk en geestdriftig voorzitter te vinden; maar het oude spreekwoord zegt niet ten onrechte: Wie zoekt, zal vinden! Men geve het dus niet op.