Staat ook op hen rekenen kan blijke hieruit, dat de aanwezige Oostenrijksche officieren van gezondheid den laatsten tijd klaar stonden bij den eersten oproep naar hun vaderland terug te gaan als reserveofficier van gezondheid met 't oog op den Balkanoorlog. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor officieren van gezondheid maar bij hen, die in onze legerorganisatie zijn opgenomen, treft het het sterkst.
Hier zal ik eindigen. Indien de Redactie en het Hoofdbestuur van het Verbond nu niet overtuigd is van den ernst der zaak die ik naar voren heb gebracht, dan ligt dit niet aan mij. Indien zij overtuigd is dan blijft het toch altijd een droevig feit, dat zij ook in deze zaak niet de leiding heeft genomen. Het Nederlandsch Verbond zegt altijd op de bres te staan waar 't Nederl. belangen geldt. Zoo ergens dan is hier een bres geschoten in ons belang, ons aanzien en onzen goeden naam en wel door onze eigen Regeering.’
Tot zoover de brief.
Dat het, in 't algemeen, in het belang is van den Nederlandschen stam, van den Staat en in 't bijzonder van de Nederlandsche jongelingschap, dat de Staatsbetrekkingen in Nederlandsch-Indië, zoo veel mogelijk door Nederlandsche onderdanen, en niet door Buitenlanders worden ingenomen, daarvan zijn wij overtuigd. Zoo dit in onze vroegere opmerkingen niet voldoende duidelijk aan het licht mocht gekomen zijn, geven wij daarvan gaarne de verzekering.
Wij verschillen echter met den briefschrijver van meening over de oorzaken van het feit dat te weinig Nederlandsche jonge mannen zich voor Staatsbetrekkingen in Nederlandsch-Indië aanmelden.
De briefschrijver zoekt die oorzaken in te geringe bezoldiging, want daarop komt een groot deel van zijn betoog toch neêr; indien de Regeering maar mooier geldelijke vooruitzichten opent, dan zullen er zich wel voldoende officieren van gezondheid, ingenieurs, houtvesters, enz. aanmelden. Wij, hoewel erkennende dat er aanwijzingen bestaan, die de gegrondheid dezer meening bevestigen, zijn daarvan nog niet zoo overtuigd; de geluiden die tot ons komen, de stemmingen hier in Nederland door ons opgemerkt, doen ons vasthouden aan de meening dat er ook andere beletselen zijn, dat er bij velen der jongeren onder de echt-Nederlandsche gezinnen een tegenzin tegen Indië, in het algemeen, bestaat. Tegen dien tegenzin nu wordt gewerkt op de wijze als door ons op blz. 136 aangewezen.
Aannemende echter dat de briefschrijver gelijk heeft, dat karigheid van het Gouvernement de oorzaak is van het niet begeeren van ettelijke Nederl.-Indische Staatsbetrekkingen door de Nederlandsche jonge mannen, dan ligt het allerminst op den weg van het A.N.V. om zich daarmede in te laten. Het A.N.V. kan niet voor verhooging van bezoldiging, voor betere dienstvoorwaarden van bepaalde takken van dienst gaan strijden. De Regeering, die weet dat er te korten zijn, moet zelve onderzoeken aan welke oorzaken het euvel is toe te schrijven; hoogstens kan het Verbond mede werken tot het opsporen dier oorzaken, en daartoe kan het openbaar maken van klachten als de onderhavige bijdragen; het aandringen op verhooging van bezoldiging, nog wel zonder dat de zekerheid bestaat dat te geringe betaling en niet andere omstandigheden, de oorzaak van het euvel is, ligt niet op den weg van het Verbond.
Wat nu betreft de door den briefschrijver genoemde schade aan den handel, wordt toegegeven dat het ons, na onderzoek, ter oore is gekomen, dat werkelijk in de laatste jaren, door ambtenaren, met name in zelfbesturende landschappen, onmiddellijk, zonder tusschenkomst van het Gouvernement bestellingen worden gedaan van benoodigdheden, die in 's lands belang worden gebruikt, zooals geneesmiddelen voor de bevolking, enz. welke benoodigdheden dan uit eigen middelen (landschapskassen) worden betaald. Daardoor kunnen dus buitenlandsche fabrieken of kan de buitenlandsche nijverheid bevoordeeld worden boven de Nederlandsche. Dit kan echter bezwaarlijk over groote bedragen loopen; althans in vergelijking met de groote Regeeringsbestellingen waarop wij het oog hadden, zinken deze enkele, waardoor buitenlanders bevoordeeld worden, in het niet.
Dat de Nederlandsche wetenschap er onder zou lijden, als in Nederl.-Indische tijdschriften van geneeskunde artikelen voorkomen in het Duitsch geschreven, kan niet zoo grif worden ingezien. Het komt, helaas dikwijls overbodig, meer voor dat Nederlandsche geleerden schrijven in vreemde talen, omdat de wetenschap als internationaal moet worden beschouwd.
Voor het punt ‘ons aanzien bij den Inlander’ verwijzen wij naar hetgeen op blz. 136 te dien opzichte werd gezegd.
Toestanden als door den briefschrijver geteekend, n.l. die van examen afnemen in het Duitsch, van ziektegeschiedenissen in het Duitsch, zijn natuurlijk af te keuren; de vraag rijst echter, waarom bij officieren van gezondheid van Duitschen landaard niet dezelfde eischen worden gesteld of bepalingen worden gemaakt, als voor de officieren van gezondheid van Deenschen landaard gelden. Maar dit zijn toch aangelegenheden, die zóó het huishoudelijke van den dienst raken, dat er moeilijk sprake kan zijn van de belangen van den Nederlandschen stam.
Ten slotte zij herhaald dat de onderhavige kwestie hoofdzakelijk de Regeering aangaat. Deze tracht nu door het verstrekken van studie-toelagen, telken jare aan twintig Nederl. jongelieden, de gelegenheid om officier van gezondheid te worden gemakkelijk te maken. De oproepingen voor den Indisch-medischen dienst in het buitenland werden gedaan om te voorzien in de tijdelijke behoefte aan geneeskundigen.
Te betreuren is het, dat de Regeering telken male verandering bracht in haar pogingen om in de behoeften voor den dienst in de tropen te voorzien; daardoor was er nu eens een overkompleet, dan weer een te kort. Het wil ons voorkomen, dat de Regeering, door de ondervinding geleerd, thans op den goeden weg is en dat zij rekening houdt met vele der geuite bezwaren.
Voor het A.N.V. is er geen aanleiding voor een krachtig protest.