deze school zich thans een voorname plaats veroverd.
Oorspronkelijk was deze school bedoeld voor de opleiding van predikanten, maar later is er ook een school voor lager onderwijs aan verbonden, welke zich steeds uitbreidt.
Met voldoening vermeld ik nog dat de rector Dr. J.D. du Toit, alle professoren en vele van de studenten ijverige leden zijn van het A.N.V.
Verder hebben wij hier een goede Meisjesschool, die binnenkort kolossaal zal uitgebreid worden; - een Jongensschool, met flinke gebouwen en terreinen en een paar Goevernements lagere scholen.
En ten slotte moeten nog genoemd worden inrichtingen, die, hoewel buiten het gewone school-onderwijs staande, toch alle recht hebben op vermelding; ik meen het Weeshuis en Ambachtschool, vooral in dit land zulk een nuttige en noodige instelling, en de Landbouwschool, mooi gelegen op de Goevernements proefplaats.
Potchefstroom mag door zijn groote uitgestrektheid, vele winkels, flink stadhuis, park met sportterreinen, groote hotels, nieuwe electrische aanleg, enz., enz., gerust onder de grootere steden van Afrika genoemd worden. En toch heeft het iets landelijks, iets gemoedelijks behouden, door die gezellige watervoortjes, de vele boomen en looverrijke laantjes, en de geregeld inkomende en uitgaande Kaapsche karren en ossewagens.
Ja, werkelijk, ik kan niet nalaten om tot slot te zeggen, waarmee ik begon: ‘Potchefstroom is een lief plekje.’
En nu over onze Tak van het A.N.V.
Ik betwijfel of er veel Takken in Afrika zijn, waar het A.N.V. zoo aardig aan zijn doel beantwoord als hier, d.w.z. waar het zoo gemakkelijk de harten en hoofden van onze Afrikaner-Broeders bereikt.
En mijns inziens is de oorzaak te vinden in de soort en het aantal van de hier wonende Afrikaners en Hollanders.
Onder de Afrikaners hier hebben wij vele goed ontwikkelde en degelijke menschen, die den moed hebben om trotsch te wezen op hun taal en hunne tradities, en dit in daad, zoowel als in woord te toonen. En de meeste hier wonende Hollanders zijn oud-gasten, bij wie de pure ‘kaas’ reeds min of meer is afgesleten en die geleerd hebben, om zich aan te passen aan het land en de bevolking van Afrika.
De Afrikaners zijn zich hier bewust van hun overgroote meerderheid, terwijl het aantal Hollanders te klein is, om een overwegend Hollander karakter aan onze Vereeniging te geven, en juist groot genoeg om daarin een flinke steun te zijn en te blijven. Dat er hier een prettige geest heerscht tusschen de stamverwanten, kon men o.a. ook zien op het eetmaal ter gelegenheid van Koningin Wilhelmina's laatsten verjaardag, waarbij de Afrikaners zelfs in de meerderheid waren.
De Tak Potchefstroom werd opgericht op 17 Dec. 1906 met omtrent een dozijn leden, welk aantal zich spoedig uitbreidde; thans zijn wij 80 leden sterk.
De oprichters waren de heeren: J. Bosch, J.A.v. Aken, H.C. Luitingh, H. Altmann, A.H. Koomans, J.M. Pons, J. Borrius, A.A. Lugthart en J.R. Daniels.
De vader van onze Tak is Consul-Generaal F.M. Knobel, de eerste Consul, die ons hier in Potchefstroom, met woord en daad, in groote en kleine dingen, liet voelen en zien, dat er in Transvaal werkelijk zoo iets bestond als een Nederlandsch Consulaat. En dat Z.H. Ed. wel eens Afrikaansche in plaats van Hollandsche Consul werd genoemd, is voor mij en vele anderen een bewijs, dat hij de toestand in Afrika goed bestudeerd had en bijzonder gauw had ingezien, hoe de verhouding moet wezen tusschen Hollanders en Afrikaners in het belang van beiden.
In den heer H. Altmann, bestuurder van de Nederlandsche Bank en Vice-Consul voor het district Potchefstroom, hebben wij een fluksche, prettige en verstandige voorzitter, een post waartoe hij sedert de oprichting van onze Tak elk jaar werd herkozen, en die hij steeds met toewijding en tot groote voldoening van Afrikaners en Hollanders beiden heeft waargenomen.
De heer A.H. Koomans, is nog steeds een zeer ijverig bestuurslid van onze Tak en toen hij een tijd geleden werd benoemd tot vertegenwoordiger van het Hoofdbestuur, was dit een welverdiende onderscheiding.
Wij voelen ons nog steeds even frisch en vol moed als in het begin, en als penningmeester kan ik hier nog met voldoening bijvoegen, dat ook wat de financiën betreft, onze Tak gezond en sterk is.
Zonder het te overdoen, houden wij leden (en zelfs niet-leden) geregeld bezig; is het niet door vergaderingen, dan is het door lezingen of gezellige avonden.
Een zeer groot succes hebben wij gehad met het bezoek van een onzer eere-voorzitters, Gen. Hertzog. De Stadszaal, die wij voor deze gelegenheid hadden afgehuurd was propvol met leden, genoodigden en zelfs niet genoodigden, die te paard of per kar uren ver hadden afgelegd om dezen volksman te zien en te hooren.
Ja, Gen. Hertzog is een merkwaardig man. Zijn strijd voor de rechten van de Hollandsche taal heeft ook bij andere flinke mannen geestdrift gewekt en werd het sein tot weder opvlammen van een heilig vuur, dat sedert de oorlog smeulend was gehouden. Het verwijt van bekrompenheid, hem zoo dikwijls door zijn tegenstanders naar het hoofd gesmeten, was een prachtige uitvinding, en dreigde meermalen een goedwerkend wapen tegen hem te worden.
Wij Hollandsch-sprekenden weten echter beter en velen van onze Engelsche landgenooten voelen het, dat achter die schijnbare bekrompenheid een groot volksbelang verscholen ligt. Meer en meer beginnen onze menschen wakker te worden, te voelen en te beseffen, dat de taalkwestie in zeer nauw verband staat met den strijd om het bestaan hier in Afrika.
Eenige lezing of voordracht van meer dan gewone principieële beteekenis, wordt door onze Tak in boekvorm uitgegeven en kosteloos en in ruime kring verspreid. Het laatste geschiedde dit met de zoo mooie lezing van Prof. Le Roux over de vraag ‘Heeft het Afrikaans een spraakkunst?’
Ongetwijfeld zal de uitgave van een speciaal Afrika-nummer van Neerlandia, hier overal met vreugde worden begroet.
Het A.N.V. staat hier in Afrika op een heel ander terrein, dan in elk ander gedeelte van de wereld, waar Hollandsch of liever Nederlandsch wordt gesproken.
We zijn hier honderden mijlen verwijderd van de bakermat van de Hollandsche taal en de Afrikaners zijn door verschillende omstandigheden zich gaan voelen als een op zichzelf staande natie, met een eigen geschiedenis, eigen tradities en gewoonten en niet het minst een eigen taal. Wel voelt het Afrikaansche volk ook door de taal met geen ander land zulk een nauwe verwantschap, als met het oude en roemrijke Nederland, maar een Afrikaner is en blijft een Afrikaner en is daar ook trotsch op.
Als men in Holland deze feiten niet uit het oog verliest bij elke poging en hulp tot handhaving en versterking van het Hollandsche element in Afrika, dan is er hier een zeer groot en vruchtbaar arbeidsveld, niet onder de (vergelijkender wijze gesproken) anderhalve Hollander, maar onder de duizenden Hollandsch-sprekende Afrikaners.
De uitgave van een afzonderlijk Afrika-nummer is zeker een stap in de goede richting en als in gewone nummers van Neerlandia een groot gedeelte geregeld kan besteed worden aan de afdeeling Afrika, dan zal dit zeker goede vruchten afwerpen.
J.M. PONS.