De Universiteitswet.
Van de redevoeringen door Minister Malan gehouden is nog geen Hollandsch verslag in mijn bezit, doch wat ik in de Engelsche bladen lees omtrent hetgeen hij heeft gezegd over de Universiteitswet, geeft een eenigszins vreemden indruk. Hij zou gezegd hebben, dat men geen bepalingen omtrent het Hollandsch bij het hooger onderwijs in de Universiteitswet had geplaatst, omdat het verkeerd was in elke wet dergelijke bepalingen te herhalen. Mocht dit dan eens worden vergeten, dan zou dit tot alleronaangenaamste gevolgen kunnen leiden. De gelijkgerechtigdheid van beide talen was in de Grondwet uitdrukkelijk verzekerd.
Dit klinkt zeer vreemd, waar de Minister in zijn Universiteits-ontwerp wel degelijk heeft gesproken van ‘zooveel mogelijk’ gelegenheid geven om hooger onderwijs in beide talen te ontvangen. Die ‘volkomen’ gelijkgerechtigdheid was dus in dit ontwerp niet gewaarborgd.
Bovendien heeft de Regeering het ook noodig gevonden in de wet op den Staatsdienst nieuwe bepalingen in te voegen, waarbij ambtenaren verplicht worden beide talen te kennen. In die wet achtte dus de Regeering eveneens het vastleggen van het beginsel der Grondwet noodig.
Er zullen natuurlijk vele moeilijkheden zijn verbonden aan het geven van leergangen in beide talen. De werkelijke geleerden die een leerstoel zouden kunnen bekleeden aan deze nieuwe Universiteit, zouden misschien niet allen tweetalig zijn, vooral niet wanneer men uitsluitend in Engeland naar professoren ging zoeken. Doch die moeilijkheden zijn te overkomen, indien de goede wil er slechts is en men zich niet laat bang maken door menschen die buiten Engeland zich geen geleerde wereld kunnen voorstellen.
In elk geval blijkt uit de uitlatingen, zoowel van Minister Fischer als van Minister Malan, dat de strijd voor de gelijkgerechtigdheid der beide talen aan deze te stichten Universiteit nog niet geëindigd is en dat er hard zal moeten worden gevochten voor dit groote beginsel. Maar strijd staalt en wij hebben in dit land van heerlijken zonneschijn staling noodig, willen wij niet verslappen. De natuur is zoo weelderig en zoo weldadig, dat men al gauw begint te denken: Alles zal recht komen.
Een feit is het, dat de Unie-Regeering niet in al te gunstige financieele omstandigheden verkeert. Het volgend jaar zal de begrooting waarschijnlijk sluiten met een tekort. De nieuwe leening is onlangs aan de Londensche markt mislukt. Men kan zich dus voorstellen, dat de Regeering wat opziet tegen een dubbele bezetting van leerstoelen aan de nieuwe Universiteit. Doch het geldt hier een groot beginsel en beter geen Universiteit dan een die aan beide landstalen niet volkomen gelijk recht laat wedervaren.
Maar zoo gemakkelijk zal het volk dit beginsel niet prijs geven; niet voor een geschenk van een half miljoen pond en niet om oogenblikkelijk gebrek aan geld.
OU-BOET.