Nieuw leven.
Niet geheel ten onrechte wordt aan het Nederlandsche volk verweten, dat het te weinig waarneembaren eerbied toont voor de nagedachtenis van de mannen en vrouwen aan wie het een groot deel van zijn roem verschuldigd is. Onze steden geven hoogen dunk van schoonheidszin in huizenbouw, aanleg van kanalen, beplantingen met boomen; zij missen datgene wat in het openbaar getuigt van dankbaarheid aan hen, op wie zij recht hebben trotsch te zijn. Standbeelden, monumenten, openbare fonteinen opgericht met het doel een landgenoot te eeren, zijn naar verhouding veel te zeldzaam.
Evenals in zooveel wat het nationale leven betreft, is ook hier verandering duidelijk merkbaar. Rotterdam zal Oldenbarneveldt vereeuwigen; Den Haag en Dordt beiden willen een standbeeld voor Johan de Witt. Beide steden hebben aanspraak op zulk een gedenkteeken; Dordt als stad zijner geboorte, als bakermat van zijn geslacht; Den Haag omdat hij daar zijn voornaamsten arbeid heeft verricht en zijn gruwelijk uiteinde een daad van boete eischt. Het is een begrijpelijke behoefte dier stad door openlijk eerbetoon duidelijk te bewijzen, dat het haar geschiedboek zuiveren wil van donkeren vlek.
Niet onmogelijk zal Dordt aan Johan en Cornelis de Witt samen eer bewijzen, niet omdat beider verdiensten gelijk staan, maar omdat in Dordt zelf hun namen onafscheidelijk zijn.
Teneinde de herinnering aan hun dagen op leerrijke wijze te versterken, heeft Dordt een tentoonstelling van alles wat het bij machte was bijeen te krijgen.
In het Museum dan vindt men o.a. tentoongesteld schilderijen van Jacobus de Witt en zijn vrouw Anna van den Corput en hun beide zoons, alle vier in de schaduw gesteld door het prachtige portret door Nikolaes Maes van Jacob de Witt, meer algemeen bekend door de ets van Jan Veth. Men vindt er een borstbeeld van Johannes door Quellinus, en tal van portretten der beide broeders in allerlei teekeningen,