Nederland
Iets over de Krant in 1813.
Tusschen de krant van tegenwoordig en die van een eeuw geleden is kwalijk een vergelijking mogelijk. Ze neemt in het leven van het volk nu zoo ongelijk grootere plaats in als toen, en biedt zoo onvergelijkelijk veel meer. Al dadelijk konden er destijds vele menschen niet lezen; nu zijn ze te tellen die 't niet kunnen. Destijds las men meer boeken; voor een groot deel der bevolking is tegenwoordig het blad, dat dagelijks, of dat eens of tweemaal in de week verschijnt, het eenige wat men leest. Of dit bij vroeger een vooruitgang is, zullen wij in het midden laten. Dan hebben de kranten tegenwoordig, door hun grootere oplaag, de talrijke advertenties, het gemis van de lasten, die een eeuw geleden en nog lang daarna op de kranten drukten, over meer geld te beschikken om zich goed uit te rusten.
Men bedenke verder wat de draaipers voor het vlugge drukken, de spoorweg, stoomtram, stoomboot voor den snellen aanvoer van brieven en binnen- en buitenlandsche kranten ten gebruike van een redactie, en voor de verspreiding van het blad, beteekenen; welk een omwenteling telegraaf en telefoon voor de aanbrenging van het nieuws hebben teweeggebracht! En niet alleen dat wij veel vlugger van alle voorvallen in de wereld op de hoogte worden gebracht, door de snelle middelen van verkeer zijn ons de landen der wereld veel nader gekomen, wij stellen er meer belang in, willen van alle staatkundige en andere gebeurtenissen van eenig gewicht hooren, - of, in alle geval, met of zonder belangstelling, de lezer vindt alles in zijn blad vermeld. Het buitenlandsche nieuws bekleedde in de krant van een eeuw geleden een kleiner plaats; ofschoon, de tijd waarin men leefde, maakte dat buitenland toch nog van bizonder belang: het gerucht van Napoleon vervulde Europa.
Ook dachten destijds de kranten er niet aan rubrieken te openen, die in vakbladen of tijdschriften of alleen in boeken werden behandeld. Geen rubriek wetenschappelijke of financieele beschouwingen en mededeelingen; geen rubriek voor kunst, voor boekbeoordeeling; geen letterkundige bijdragen; en zoo veel meer niet wat wij in onze kranten vinden.
Dit alles in aanmerking nemende, waren wij toch teleurgesteld toen wij een paar kranten uit de dagen van 's lands bevrijding doorlazen. Wat werd er van die gewichtige gebeurtenissen voor de krant weinig gemaakt! Men zou haast gaan twijfelen of het volk inderdaad wel zoo blij was over het wegjagen van de Franschen en het herstel van Oranje, waar de blijdschap zich zoo flauw of conventioneel in de bladen uitte, als niet nu en dan uit een bericht een toon van echte vreugde klonk.
‘Al spoedig in November 1813, na de nederlaag van Napoleon’ - zoo lezen wij in De Courant, het bekende boek van R. van der Meulen, op blz. 101 - ‘werden de nieuwsbladen weder in hun vroegeren vorm en onder hun oude benaming uitgegeven. Een der eerste was de Haarlemsche Courant; nauwelijks had de uitgever vernomen, dat zich te Amsterdam een provisioneel bewind gevestigd had en te Haarlem reeds hier en daar zich een oranje-cocarde vertoonde, of hij besloot, niettegenstaande de Fransche bezetting nog te Haarlem lag, om de Opregte Haarlemsche Courant weder in haar ouden vorm in 't licht te geven.... Dit voorbeeld werd niet terstond door al de andere couranten gevolgd; sommigen verschenen eerst met den aanvang van 1814.’
Nu is het mogelijk, dat de vrees voor de Fransche bezetting de Opregte Haarlemsche ingetoomd heeft, maar heel triomfantelijk ziet dat eerste nummer van de nieuwe reeks, van 18 November, er niet uit. Geen hoofdartikel of beschouwing van welken aard ook. Het blad opent met een halve kolom buitenlandsch nieuws: een bericht uit Milaan, d.d. 6 November, over den dood van dr. Araldi, secretaris van het Instituut van Italië. Over 's mans beteekenis krijgen wij alleen te lezen: ‘De wetenschappen en Ietterkunde verliezen in hem een man, die haar steeds gewigtige diensten bewezen heeft. Hij draagt met zich de achting en wordt betreurd van alle geleerden en van zijne talrijke vrienden.’ Dat zijn kenschetsende groote woorden uit dien tijd. Wij hebben misschien weer de onze.
Dan volgen een paar berichten uit Zwitserland en een paar uit ‘Duitschland en aangrenzende Rijken,’ - weinig belangrijks. Maar dan iets dat gretiger gelezen zal zijn: een paar publicaties, waaruit blijkt, dat zich te Amsterdam een ‘provisioneel bestuur’ heeft gevestigd, met mr. J.C. van der Hoop als president.
Daarmede zijn wij op de helft van de tweede kolom genaderd en is het redactioneel gedeelte uit. Want dan volgt een mededeeling over een uitloting, waarmede de tweede kolom en daarbij de eerste bladzijde vol is. Alleen zijn er op den rand nog eenige kennisgevingen of advertenties gedrukt. ‘De Maire der Gemeente van Koog aan de Zaan brengt ter kennisse van alle de daarbij belanghebbende’, dat hij aan den meestbiedende zal aanbesteden: ‘het ophalen der asch en vuilnis in de Gemeente vallende’. Een oesterhandelaar biedt ‘beste Zeeuwsche en Tesselsche oesters’ aan, ‘onopgemaakt à 30 Stuiv. en opgemaakt 36 St. het 100 met beste Citroensap er bij.’ En nog een advertentie. De tweede en laatste bladzijde wordt grootendeels in beslag genomen door een ‘Prijscourant der Effecten’, een ‘Wissel-cours’ en ‘Prijzen van Speciën’. Verder advertenties.
De Leydse Courant - eene van beteekenis indertijd - die met haar nieuwe reeks een dag later begon, zag er ongeveer evenzoo uit: Eenig onbelangrijk buitenlandsch nieuws, de Amsterdamsche kennisgevingen, en dan een paar van den Leidschen maire, die eenige heeren had uitgenoodigd, met hem voorloopig de stad te besturen, en die de burgerij mededeelde, dat het octrooi, ‘het eenig inkomen der Stad zijnde, provisioneel moet blijven bestaan’. Verder de Prijs-Courant der Effecten (nog geen vijftig fondsen!) en de Specie-cours, en één enkele advertentie, - daar was de Haarlemmer beter van voorzien.
De volgende nummers bevatten al meer nieuws en het 7e nummer, van 3 December, geeft vier bladzijden. Maar nog altijd geen eigen uiting van het blad, en belangrijke gebeurtenissen worden met misschien benijdbare maar in alle geval verwonderlijke kortheid weergegeven, terwijl andere van minder belang breed worden uitgemeten. Ziehier b.v. hoe in dat nummer van 3 December in een bericht uit den Haag van 30 November de komst van den prins in ons land wordt vermeld: ‘Heden namiddag, tusschen 5 en 6 uuren, is Zijne Doorluchtige Hoogheid de Heere Prinse Willem Frederik van Oranje en Nassau, enz. enz. enz., in volmaakten welstand, onder het gebulder van het Geschut en een algemeen gejuich, over Scheveningen alhier gearriveerd en afgetreden aan het Huis van den Generaal Graaf van Limburg Stirum, in het Voorhout; de vreugde en blijdschap zijn onuitspreeklijk groot.’ Dat is al.
Iets uitvoeriger is een bericht uit Leiden zelf, meldende dat ‘de Achtbare Regering dezer Stad’ de wederkomst van den prins bij publicatie had bekend gemaakt. ‘De Bekendmaking werdt door eene ontzaggelijke menigte daar toe samen gevloeid, met geestdrift ontvangen, terwijl de lucht van een driewerf Hoezee! Oranje Boven! weergalmde.’ Heel uitvoe-