In 't Verleden ligt het Heden.
Of tallooze vreemdelingen herwaarts zullen komen om waar te nemen hoe Nederland in 1913 zijn eeuwfeest viert, dat moet nog blijken. Onverschillig is het zeker niet, schoon hoofdzaak blijft dat onze landgenooten onderling dit jaar de balans opmaken van den staat van land en volk in verleden en in heden.
Plaatselijk zijn gedenkdagen en tentoonstellingen gehouden of in gang. Elke stad doet wat zij kan, zonder waarneembare eenheid; redenen van praktijk of historische herinnering gaven den doorslag voor keus van tijd en wijs. Boskoop tooide zich in schitterende rozenpracht; Zutfen hield zijn optccht; Muiderslot richtte een geschiedkundige, den Bosch een kerkelijke tentoonstelling in, Middelburg eene van Zeeuwsche kleederdrachten; Arnhem geeft een openluchtspel, peil voor den stand onzer hedendaagsche tooneelspeelkunst; Deventer een historisch juiste wedergaaf van beleg en ontzet in 1813; den Haag bereidt een historischen optocht voor en ontvangt een reeks congressen; het zal zijn Vredespaleis openen. Amsterdam echter spande tot nu toe de kroon door zijne tentoonstellingen De Vrouw en E.N.T.O.S.
't Is alles degelijk werk en trekt voorbij in rustige opgewektheid. Bezienswaardig is alles geweest of zal het zeker zijn. Veel echter is van zoo hoog gehalte, zoozeer de vrucht van diepgaande studie, van toewijding en schoonheidsmacht, dat men de kortstondigheid bejammert van zijn luister. Hoe jammer zal het zijn als al wat van heinde en ver in den Bosch en Amsterdam bijeen werd gegaard tot een grootsch geheel, zich weer ontbindt en enkel de schoone herinnering achterlaat. Wij zullen dat het allermeest betreuren van de Historische Afdeeling in de Eerste Nederlandsche Tentoonstelling op Scheepvaartgebied, de Amsterdamsche E.N.T.O.S.
Elders op de terreinen verrijzen de paleizen die bergen wat op scheepvaartgebied op dit oogenblik het nieuwste en beste is. De historische Afdeeling echter heeft ongewone aantrekkingskracht. Geen Nederlander, die den band gevoelt tusschen het verleden en het heden onzer scheepvaart, moet vrijwillig het bezoek verzuimen aan dit paviljoen van weleer Neêrlands roem ter zee.
De muren zijn behangen met oogenlust van schilderijen, van Willem van de Velde de Jonge, van Ludolf Backhuysen, van Adam Willaerts, van Van Driest, van Abraham Storck, van vele anderen.
Zeeghaftig uit de zee, met nagesleepte vaan
En vlaggen, van den roof des vijands overlaân,
Tot heil der koopsteên en ten schrik der zeetirannen.
Aan alle zijden doemen op de trotsche bodems als de Eendragt, het Admiraalschip van Van Wassenaer Obdam en de Gouden Leeuw, het Admiraalschip van Cornelis Tromp. De Theems breidt zich voor ons uit in zijne kronkelgangen, dragende onze zegevierende schepen, die Londen bedreigden. Cornelis de Houtman keert van de eerste reis naar Indië terug, voorbode van de dagen dat
Ryke vloten gaan en keeren
Met al 's aardryks oogst gelaan,
en bij een wending van den blik, treft de bedrijvigheid van walvischvaarders op Jan Mayen, getuigende van Amsterdams aandeel in de Poolvaart.
Te midden van die glorievolle herinneringen, de beeltenissen van hen die ze schiepen, onsterfelijke Nederlanders: Michiel Adriaenz, Maerten Harpertszoon, Cornelis Tromp, Jacob van Heemskerk, Piet Hein...
Heb je wel gehoord van de zilvervloot,
Van de zilvervloot van Spanje...
De hoogst leerrijke, met liefde geschreven inleiding tot het Overzicht van de Historische Afdeeling door J.F.L. de Balbian Verster, waarvan de tweede uitgave 41 kostelijke platen bevat, vertelt hoe de beide Willem van de Velde's, vader en zoon, in hun eigen galjoot 's lands vloot volgden en De Ruijter hun een vrijpas gaf voor vrijelijk te varen, zelfs in het gewoel van den slag.
Voor De Ruijter's heerlijk portret door Ferdinand Bol staat het wiel, dat hij als jongen draaide in de Vlissingensche lijnbaan van heer Lampsens. En achter dat wiel, in het midden der zaal, een schat van modellen, eenig van artistieke en historische waarde; modellen van oorlogschepen, van Statenjachten, van hoeker en snauw, van fluitschip en haringbuis, van galjoot en kof. De kroon spant een inzending van den Duitschen Keizer, een buitengemeen fraai model, volkomen voorstelling van een oorlogschip uit den tijd van De Ruijter. Niet onwaarschijnlijk is het een geschenk in 1666 door Amsterdam gegeven aan het vijftienjarige kind van Staat, later Stadhouder Willem III, uit wiens nalatenschap het als erfstuk naar Potsdam is verhuisd. Het is feitelijk het eenige model van een schip van oorlog, behoorende tot 's lands vloot.
In een lange rij lessenaars langs de wanden landen zee-atlassen, kaarten en journalen, de een kostbaarder dan de andere, zestiende en zeventiende eeuwsche meesterstukken van teekening, versiering en zeemanskunst. Eenmaal daarin verdiept schuift de opmerkzame beschouwer slechts heel langzaam de paar honderd meter af, waarover die uiterst zeldzame verzameling is tentoongesteld. En als hoogste merkwaardigheid hangt afzonderlijk de kaart die aan Amerigo Vespucci heeft toebehoord, den man aan wien Amerika zijn naam ontleent; handschrift in kleuren op perkament.
En de journalen? Geen mooier en gezonder lectuur voor jong en oud Nederland, dat kracht kan putten uit den moed, de volharding en de schaars overtroffen zeemanschap onzer voorvaderen. Er liggen er hier open voor u, in oorspronkelijk schrift, sommige zoo ongeschonden alsof wij leefden in den tijd van hun ontstaan. Men leest en leest en leest en scheidt noode van de plek.
Toen eens Pompejus, wegens korengebrek over zee moest, maar zijn scheepsraad niet durfde, om den