Buitenland
Budapest.
Bij mijn verslag betreffende het Nederlandsche stamleven te Budapest in 1912 kan ik kort zijn, daar belangrijke feiten niet hebben plaats gevonden.
Tengevolge van het vertrek naar Rome in 1911 van den Consul-Generaal, den heer Mr. C. Fledderus, werd deze begin 1912 vervangen door zijnen broeder, den heer J. Fledderus, die zich met zijne familie hier ter stede vestigde.
De Nederlandsche kolonie nam eenigszins toe, het getal Nederlanders te Budapest bleef desalniettemin zeer beperkt, en bedraagt met inbegrip van vrouwen en kinderen ongeveer veertig personen.
Mijne aandacht heeft het getrokken, dat er klaarblijkelijk meer Hongaren zijn, die Hollandsch verstaan en spreken, dan men met het oog op de wemige punten van aanraking der volkeren, verwachten zou. Verschillende malen ben ik door een toeval met zulke personen in aanraking gekomen; eene dame, dochter van een zeer hoog geplaatst officier, had zich zelfs met goed gevolg uit liefhebberij op onze taal toegelegd, zonder hier in Budapest één enkel Nederlander te kennen.
Een boterhandelaar vroeg mij om adressen van Nederlandsche boterfabrieken, welke ik hem met behulp van het Ministerie van Handel en van het Bureau voor Handelsinlichtingen verstrekte.
Aan Professor Sigmund Nagy in Debreczen vroeg ik om inlichtingen om te weten te komen of zijne Hongaarsche vertaling van Vondel's Lucifer reeds in boekvorm verschenen was. Z.Ed. schreef mij in vloeiend Hollandsch, dat hij er nog niet in geslaagd was een uitgever te vinden.
Eene cementfabriek hier ter stede richtte tot mij het verzoek een brief voor haar in het Hollandsch te vertalen. Ik voldeed gaarne hieraan, heb echter nooit meer iets van deze zaak gehoord. Uit dagbladen vernam ik onlangs, dat de fabriek failliet verklaard is.
Een Nederlander uit Weenen vroeg hulp bij het zoeken van eene betrekking. Ik verstrekte hem eenige inlichtingen.
Het aanbrengen van het marmerglazen bordje aan de straatdeur heeft het eenigszins onverwachte ge-