de Gentsche tentoonstelling heeft een Duitsche minister in den Reichstag verklaard, dat Duitschland alleen zijn deelneming heeft verleend om de Vlaamsche Beweging te helpen bevorderen!
O, ironie van de menschelijke leugen! De Vlaamsche Beweging gesteund door de Duitschers! Wij zouden veeleer kunnen beweren, dat de Duitschers al bijna even weinig sympathiek tegenover ons staan als de Franschgezinden! Zij voelen niets voor onzen strijd, zij voelen niets voor ons streven, zij voelen niets voor onze taal, zij voelen niets voor ons volk, zij voelen niets voor onze beschaving, zij voelen niets voor onze geschiedenis. Dat onderdeel van den grootten Germaanschen stam laat hen volkomen onverschillig. Wij zullen daarvan hier de oorzaken niet opdiepen, doch alleen maar het feit vaststellen.
En anderzijds zouden wij van de Vlaamschgezinden kunnen verwachten, - altijd als wij geloof moeten hechten aan den innigen band, dien onze tegenstrevers in hun verbeelding tusschen Vlamingen en Duitschers scheppen, - dat zij overloopen van sympathie voor de Germanen en dat de Germaansche beschaving haar stempel gedrukt heeft op hun denken en voelen.
Zij, die zoo iets staande houden, kennen onze menschen al bitter weinig. Willekeurig of niet zijn de besten onder ons, naast wat zij uit hun eigen ethnografische bron hebben geput, het meeste verschuldigd aan de Fransche cultuur. Op weinig uitzonderingen na, is het de Fransche beschaving en de Fransche letterkunde die zij zich vooral hebben eigen gemaakt onder de vreemde beschavingen en letterkunden, en wat zij van de Germaansche in het algemeen en van de Duitsche in het bijzonder af weten, dat is maar een schijntje.
En een klinkend bewijs van de weinige sympathie der Duitschers voor ons en onze taal kunnen wij vinden, wanneer wij even de leerprogramma's van de hier te lande bestaande Duitsche scholen in oogenschouw nemen. Wanneer ergens, dan zou toch wel daar de gelegenheid zijn om te toonen, dat zij met ons sympathiseeren.
Welnu op de Duitsche school te Brussel is het Nederlandsch facultatief, zooals het Grieksch. In de ‘Vorschule und Realgymnasium’ wordt het in acht klassen gedurende 16 uur per week onderwezen voor hen die willen, en in de ‘Höhere Mädchenschule’ gedurende 14 uur in zeven klassen. Doch in de eerstgenoemde afdeeling wordt het Latijn gedurende 39 uur in 8 klassen, het Fransch gedurende 64 uur in 12 klassen, het Engelsch gedurende 24 uur in 6 klassen aangeleerd.
Op de Duitsche school te Antwerpen is het onderwijs van het Nederlandsch nog vrij wat minder: in een enkele klasse, zoowel in de jongens- als in de meisjes-afdeeling, wordt het 3 uur per week onderricht. Wij zullen het maar zoo noemen! Doch in de eerste afdeeling wordt in 12 klassen 91 uur Fransch en in 6 klassen 24 uur Engelsch onderwezen; en in de in de tweede plaats genoemde afdeeling zijn die getallen wederzijds 88 en 24.
De heerschende opvatting is, dat als de kinderen maar wat practisch Vlaamsch kennen (van Nederlandsch is hier natuurlijk geen sprake), om zich in het dagelijksche leven met een knecht, een meid of een werkman te kunnen onderhouden, het meer dan voldoende is. Van een degelijk onderricht der taal geen kwestie; van een kennis der Nederlandsche letterkunde geen zweem; van een bekend maken der Groot-Nederlandsche beschaving geen spoor. Wonende te midden van een volk, dat tot hun eigen stam behoort, kennen zij niets van de taal en de geschiedenis van dat volk en verlangen zij er niets van te kennen. Wij geven gaarne toe, dat op die scholen, waar Duitsch en Fransch grondig onderricht moeten worden, de toestand moeilijk is. Doch daartusschen en de verwaarloozing die ons van wege de Duitschers te beurt valt, ligt een heele afstand.
Beschouwen wij daarnaast den uurrooster van de ‘Ecole française’ te Brussel, waarvan de aard ons toch in den grond vijandelijk is, dan zien wij integendeel, dat daar in den ‘cours moyen’ zoowel als in den ‘cours supérieur’ van de ‘section primaire’, wanneer de kinderen van 8 tot 12 jaar oud zijn, Nederlandsch wordt onderwezen. In de ‘section moyenne’, bestaande uit drie leerjaren (ouderdom 12 tot 15 jaar), is het onderricht van onze taal gedurende 2 uur per week facultatief, maar bestaat toch.
En in het ‘Lycée d'Anvers’, een onderwijs-instelling, waarvan de strekking ons volstrekt vijandig is, merken wij hoe er onze taal wordt aangeleerd in het derde en vierde studiejaar van de ‘section préparatoire’, terwijl in de ‘section des humanités’, de ‘section scientifique’ en in de ‘section commerciale’ twee uur per week Nederlandsch wordt onderwezen in al de klassen, met een totaal van 42 uur per week in 21 klassen, terwijl die getallen voor het Duitsch en voor het Engelsch respectievelijk 52 en 44 bedragen.
Dit wordt niet gezegd als een bewijs van de sympathie die men in deze middens voor onze taal koestert. Het toont alleen aan dat men daar zelfs beseft, dat onze taal een practisch nut oplevert of kan opleveren.
Van Duitschers echter zou men meer en beter kunnen verwachten. Van hen zou men kunnen verlangen, dat ook het gevoel in aanmerking kwam. Doch juist daarvan staan wij verre af. En wanneer onze tegenstrevers nogmaals met de bewering voor den dag komen, dat Duitschland onze beweging steunt, dan zullen wij hun de hooger vermelde feiten aanhalen, die misschien beter dan wat ook juist het tegendeel bewijzen.