Nederland
Volkskunst en Volkskracht.
Onder den titel ‘Volkskunst - Volkskracht’ behandelde de heer Poelhekke in vier avondlezingen voor de leden van het A.N.V. te Nijmegen de beteekenis der volkspoëzie als maatschappelijk verschijnsel en als grondslag van alle voortbrengselen der letterkunde. ‘De kunst is van sociaal karakter, sociaal in ontstaan en sociaal in bestemming; zij is dus van allen en voor allen’, was de leidende gedachte van deze voordrachten.
Deze stelling werd bewezen door na te gaan, hoelyriek, epiek en dramatiek ontstaan zijn. Daarbij werd voortdurend gewezen op de geleidelijke ontwikkeling van elke behandelde dichtsoort, van haar oorsprong af tot aan haar bekroning in de werken van de grootste dichters. Zoo behandelde spreker o.a. de theorie van Bücher over het arbeidslied en die welke het ontstaan van het lied zocht in de kreet, waarbij o.a. lang werd stilgestaan bij de doodenklachten.
Dit alles werd met tal van voorbeelden verlucht, evenzeer als dit geschiedde bij de behandeling der sagen, welker ontstaansfactoren in bijzonderheden werden nagegaan.
Om goed in het licht te stellen tot welk een bloei sagen het kunnen brengen, wijdde spreker den derden avond geheel aan de graalsage en die van Ahasverus. Deze twee had hij uitgekozen, omdat ze beide zoo actueel zijn en omdat aan beide zoo bijzonder duidelijk blijkt voor welk een wijsgeerige en aesthetische ontwikkeling sagen de kiemen in zich bezitten.
De waarheid der stelling door den spreker steeds herhaald: alle gezonde hoogtekunst vindt zijn bodem in de volkspoëzie, bleek ook uit de behandeling der heldensage, waaruit de volksepen zijn opgebloeid en indirect ook de kunstepen en epische gedichten. En niet minder uit die der fabelen en sprookjes. Met name leverde de polygenetische theorie omtrent het ontstaan der sprookjes een afdoend bewijs, dat alle volkeren in alle tijden dichtkracht bezitten.
De historische beschouwing werd besloten met de behandeling van het drama, dat in zijn ontwikkeling naar de verschillende theorieën werd nagegaan tot aan zijn rijkste bekroning in Shakespeare's werken, die de volledigste uitbloei der volkspoëzie zijn.
Tenslotte ging spreker na in welke verhouding de hoogtekunst tot de volkskunst behoort te staan.
Op grond van al het behandelde, meende hij als onbetwistbaar te mogen vaststellen, dat, daar alle poëzie sociaal in aard is, ook de hoogtekunst zich dat sociaal karakter goed bewust moet zijn. Trou-