Neerlandia. Jaargang 17
(1913)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Nederlandsche boer tegenover de landverhuizingGa naar voetnoot1).De schrijver, door zijn werkkring in aanraking met dien stand onzer bevolking, waaruit een aanzienlijk deel der emigranten voortkomt, en daardoor tot nadenken en studie gebracht, heeft juist en scherp onder de aandacht gebracht wat er in Nederland zooal ontbreekt te hunnen opzichte: zoowat alles. En het is verblijdend, dat hij zijn werk heeft openbaar gemaakt juist op het oogenblik, dat te allen kant de belangstelling ontwaakt. Omdat het van wijder strekking is, dan de titel zou doen vermoeden, lijkt het mij nuttig het in te leiden bij de lezers van Neerlandia, waaronder vermoedelijk zoowel belangstellenden als belanghebbenden zullen schuilen. Laten enkele grepen voldoende zijn om die verdienste te doen uitkomen. Schr. laat zien, dat, wat de wettelijke bescherming der emigranten tegen bedriegelijke practijken van dikwerf onbevoegde emigratie-agenten betreftGa naar voetnoot2)., Nederland met zijn wet van 1861, die voornamelijk denkt aan doortrekkende, dus vreemde, emigranten, een droevig figuur maakt bij de andere Europeesche staten vergeleken. Bovendien staat in het buitenland den emigrant veelal ten dienste uitstekende voorlichting door staatsorganen of door bijzondere instellingen, terwijl uit den aard der zaak tot dusver de inlichtingen, door onze veelal ondeskundige consulaire ambtenaren verstrekt, hetzij geheel waardeloos waren, hetzij te laat ter kennis werden gebracht. In Nederland mist dus de bevolking: bescherming tegen bedriegelijke voorspiegelingen van onbevoegden, waardoor menigeen tot onberaden stappen verleid wordt, mist de emigrant bescherming en voorlichting op reis en ook de zoo vaak noodige hulp daarna. In Nederland ontbraken tot dusver ook de juiste gegevens omtrent den omvang der emigratie. Men stelde zich tevreden met officieele bescheiden, die men vergat aan te vullen met de duizenden, die niet-officieel vertrokken en van wier heengaan men dus alleen indirect kennis nam, doordat zij van de plaatselijke bevolkingsregisters ambtshalve moesten worden afgevoerd: van 1900-1910 75,483! Schr. geeft uit buitenlandsche bronnen gegevens, die voor een groot deel de leemte aanvullen. Aan het slot van zijn eerste verhandeling toont hij aan, dat zooals de emigratie thans geschiedt, zij veelal een verlies voor 't moederland beteekent, omdat de aan zich zelf overgelaten emigrant vaak, zoo hij slaagt, vervreemdt, zoo hij mislukt, als armlastige terugkeert. Daaraan moet een eind komen. In het tweede stuk bespreekt hij dan globaal de oorzaken der emigratie, ten deele liggend bij het individu zelf, anderzijds ook die van algemeenen aard, als crisis, gebrek aan bodem enz. Hij geeft aan wat de emigrant dient te weten omtrent den volksaard, het klimaat, de bodemgesteldheid en voortbrengselen in 't land van belofte, en schetst verschillende stelsels van grondaankoop en grondcrediet in enkele landen. Zijn slotsom is, dat emigratie niet mag worden aangemoedigd, maar dat aan hen, die vertrekken willen, de best mogelijke inlichtingen moeten worden verschaft en wekt dan op tot het vormen van een landbouw-emigratievereeniging, waarvan hij nauwkeurig doel en werkwijze omschrijft. W.J.L. VAN ES. |
|