Hollanders in Californië.
De heer W.J. van Balen heeft enkele maanden geleden in eenige Amerikaansche steden Ned. liederavonden gegeven. Van zijn wedervaren in San Franscisco vertelt hij onderhoudend in Het Vaderland. Hij zou aan het station worden afgehaald:
Omringd door opdringerige hotelbedienden, die in mijn dralen een goede kans voor hun bedrijf zagen, keek ik nog een laatste maal rond; en daar zag ik een rood-wit-blauw vlaggetje, zoo'n kinderspeelgoedvlaggetje, waarmee iemand stond te wapperen alsof hij in een dolle bui op de kermis zat, in den stoomdraaimolen op een steigerend ros. Zóó zwaaide hij de nationale driekleur, die aan een houtje van een paar vingers lang gebonden was.
Net vlieg ik er op af, of een andere belangstellende valt ook op het lokmiddel aan: een koetsier van een sightseeing car vraagt den vlaggetjesman ‘where are you looking for?’
De andere antwoordt: ‘waiting for a Dutchman.’
Daarop de sightseeingconducteur: ‘spreek je òok Hollandsch?’
En de vlaggetjesman: ‘Ben jij dan ook Hollander?’
Na deze herkenning onder de vaderlandsche driekleur, werd de ‘geachte spreker’ in ontvangst genomen, en de nieuw-ontdekte landgenoot uitgenoodigd om den volgenden avond òok te komen, dan zou hij meer Hollanders bij elkaar vinden dan hij z'n heele leven gezien had. Verondersteld natuurlijk, dat de man nooit in the old country geweest was.
Ik was dus gevonden, en om dit feit te constateeren, werd ik door den penningmeester, die de vangst gedaan had, terstond naar den voorzitter en den secretaris gebracht; en daarna werd beraadslaagd welk hoofdkwartier ik zou betrekken, met het resultaat dat ik een kamer nam in het huis waar John, bijgenaamd de ‘weduwe’, z'n vrijgezellenbestaan leefde, een bekend middelpunt van de Nederlandsche kolonie in San Francisco.
In diezelfde stad waar ik zonder deze omstandigheden waarschijnlijk nooit een Hollander ontmoet zou hebben, daar schoten thans de landgenooten overal voor den dag, menschen van allerlei soort en aanleg, van allerlei maatschappelijke welgesteldheid en intellectueele ontwikkeling ook, maar allen Nederlanders, allen vrienden, althans kennissen, onder elkaar, en zonder bekrompen standsverschillen van thuis met elkaar levend in den Nederlandschen kring als gelijkwaardige leden.
Er waren er bij die rijker aan ondervinding waren dan aan aardsche goederen; ook waren er die welgesteld gebleven of geworden waren, en eerstdaags weer terug hoopten te gaan. Want wat me onder deze Californische landgenooten trof, was het stille verlangen, dat de meesten bewust of onbewust koesterden om weer naar den overkant terug te komen, en het gezellige, huiselijke Holland weer op te zoeken.
En op bijna alle kamers hingen plaatjes uit het verre vaderland aan den muur, bij de welgestelden smaakvolle gravures naar goede meesters, bij de minder bedeelden prentbriefkaarten van Hollandsche boe rinnetjes, of krantenplaatjes van molens en grachtjes.