heid gehad om op ons tooneel, door onze beste tooneelisten, ons Nederlandsch onzuiver, slordig of antimuzikaal te hooren spreken, dan dat ik nu niet, deze kroningsrede als een openbaring mocht begroeten. Later heb ik als verslaggever vaak het voorrecht genoten, H.M. Koningin Wilhelmina te hooren spreken en telkens weer trof mij, de volkomen wijze, waarop Zij onze moedertaal weet te uiten.
Zou het nu niet mogelijk zijn, de uitspraak van het Nederlandsch te richten naar de standaard-uitspraak van H.M. Koningin Wilhelmina?
Wellicht, indien de wensch algemeen bleek, zou H.M. wel, in 't belang van onze taal, bereid gevonden worden, een rede in de grammophoon te spreken. Op deze wijze zouden de Afdeelingen van het Alg. Ned. Verbond, de hoofden van inrichtingen van onderwijs, de balie, de geestelijkheid, de redenaars, de tooneelisten, kortom allen, die veel voor de uitspraak van het Nederlandsch kunnen doen, in 't bezit van een standaard-uitspraak kunnen komen, naar welke allen van Nederlandschen stam, onverschillig waar zij gevestigd zijn, voortaan zooveel mogelijk ook de eigen uitspraak, zouden kunnen richten.
Het zou mij aangenaam zijn, ten deze het oordeel van anderen te vernemen.
Dankend voor de plaatsing,
BERNARD CANTER.
Haarlem, Sept. 1912.