Het tweede Internationaal Congres voor zedelijke opvoeding, gehouden te 's-Gravenhage van 22-27 Augustus 1912.
Uit alle oorden der wereld waren afgevaardigden en belangstellenden opgekomen, om hunne ondervindingen mede te deelen omtrent de opvoeding der jeugd en hunne denkbeelden voor de verbetering in de bestaande methode van onderwijs, waaraan volgens algemeen oordeel te veel ontbrak de zedelijke grondslag. Neerlandia is de plaats niet om daarover uit te weiden, trouwens van het verhandelde op het congres zoowel als van de daaraan verbonden feestelijke bijeenkomsten is in de verschillende dagbladen uitvoerig verslag gegeven. Wat, bezien van het bepaaldelijk Nederlansch standpunt, dat vooral het Algemeen Nederlandsch Verbond belang inboezemt, aan het congres waarde gaf, is dat het in Nederland, en wel te 's-Gravenhage, de voor de toekomst aangewezen stad ter bespreking van alle internationale vraagstukken, ter oplossing eenmaal - zij het mogelijk! - van alle internationale verwikkelingen, gehouden is, - dat vele intellectueelen uit den vreemde daardoor tot een bezoek aan ons land zijn verlokt geworden, - getuigen zijn geweest van de waardige ontvangst door het Gemeentebestuur en de burgerij van Den Haag, - kennis hebben gemaakt met de denkbeelden die op het gebied van het onderwijs bij de besten in ons land overheerschend zijn, terwijl het meeste dat door anderen uit het buitenland werd medegedeeld, hier reeds is gedacht en ten deele, zij het in eenig opzicht op bescheiden schaal en voorloopig nog sporadisch, uitvoering vindt. Het is zeker streelend voor onze ijdelheid, dat de vreemdeling opnieuw heeft kunnen ervaren, dat Nederland als geen ander land het middelpunt mag zijn van het internationalisme, omdat zeker nergens buiten zijn geboorteland de vreemdeling met zulk een gemak en zekerheid zich kan uitspreken in zijn eigen taal, in geen ander land zoovelen, van verschillenden rang en stand, gevonden worden, aan wie hij zich kan doen verstaan, en, zooals van den katheder bleek, zoo helder hunne gedachten in een vreemde taal kunnen weergeven.
Maar... kwetsend voor zijn ijdelheid moest het den Alg. Ned. Verbonder zijn, den voorzitter te hooren uitspreken de diepgevoelde dankbaarheid, dat het Nederlandsch op dit congres, in Nederland zelf gehouden, voor de eerste maal op gelijken voet met Fransch, Duitsch en Engelsch als congrestaal was erkend. De voorzitter deed die mededeeling volgen door den wenk, om uit hoffelijkheid tegenover de vreemde gasten, liefst van die gunstige bepaling geen gebruik te maken.
Zouden wij dat hoffelijkheidsbetoon mogen beschouwen als een staaltje van zedelijke opvoeding voor den vreemdeling, opdat deze het beantwoorde met de beleefdheid om, wanneer hij ons land bezoekt, zich eenige kennis van het Nederlandsch eigen te maken? Door beminnelijkheid, toegevendheid, onderworpenheid weet de vrouw den man voor zich te winnen, om als zij hem eenmaal gewonnen heeft, de heerscheres in zijn huis te zijn. Zou de Nederlandsche Maagd geroepen kunnen zijn om op die wijze eenmaal Europa te overheerschen?
* * *
Neerlandia plaatst ook het volgend stukje over hetzelfde onderwerp, van de hand van een ander redactielid, om te laten zien hoe tweeërlei inzicht in dezen recht heeft van bestaan.
In Augustus is er in den Haag een internationaal congres voor zedelijke opvoeding gehouden. De congrestalen waren: Nederlandsch, Fransch, Duitsch en Engelsch. Bravo! Zoo behoort het. In geen ander land zou een internationaal congres mogelijk zijn, waar niet de sprekers uit het land zelf het recht zouden hebben zich van hun eigen taal te bedienen. Maar wij Nederlanders hebben op dit punt veelal eigenaardige begrippen. Wij houden er niet van ons op den voorgrond te dringen - hetgeen in sommige omstandigheden een loffelijke eigenschap kan zijn - en laten ons zelfs nog al eens goedmoedig op den achtergrond dringen, - wat ons minder fraai staat en waar niemand ons dank voor weet.
Dat het Nederlandsch dus op dat congres mede officieele taal was, spreekt dus niet van zelf. De heer R.A. van Sandick, de voorzitter van het congres, zei dan ook, aan het einde van zijn openingsrede van het Fransch in het Nederlandsch overgaande: ‘Het is dunkt mij een goede gedachte geweest om op dit internationale congres aan onze eigen taal gelijke rechten toetekennen als aan de groote moderne talen en wij rekenen ons gelukkig dit te hebben bereikt. Maar laten wij met bescheidenheid van dit recht gebruik maken. Wij mogen niet vergelen, dat als wij onze zoo schoone en geliefde moedertaal spreken dit niet wordt begrepen door het grootste gedeelte van de vreemdelingen. Laten wij ons daarom, wanneer wij daartoe in staat zijn, uit beleefdheih jegens onze zoo welkome gasten, bedienen van een vreemde taal en dan bij voorkeur van het Fransch, waarop wij, indien wij vreemde talen op school hebben geleerd, het langst hebben gezwoegd.’
Uit dat ‘bereikt’ zou men opmaken, dat het Nederlandsche congresbestuur bij zijn poging om onze taal het recht te geven, dat haar bij ons thuis toekomt, op verzet van buitenslands is gestuit. Men was dat dan waarschijnlijk over de grenzen niet van ons gewoon.
Overigens lijkt ons het standpunt van den heer van Sandick juist. Het recht om op een congres in ons land onze taal te spreken moeten wij hebben, maar laat ons van dat recht een spaarzaam gebruik maken. En zoo is het, meenen wij, op het congres ook geschied. En wanneer er Hollandsch werd gesproken, was er mej. Martina Kramers uit Rotterdam, die met benijdenswaardige taalkennis het Hollandsch voor de vuist in Fransch, Duitsch of Engelsch vertolkte.
Een volk, dat zich, waar het zijn taal betreft, niet de kaas van het brood laat eten, is het Italiaansche. De regeering van Italië weigerde zich op het congres te laten vertegenwoordigen, omdat het Italiaansch geen congrestaai was.
Op het congres voor godsdienstgeschiedenis, in September te Leiden gehouden, was het Italiaansch wel, met Fransch, Duitsch en Engelsch, officieele taal, - het Nederlandsch echter niet. Was het daarom, dat zoo weinig Nederlandsche geleerden er bijdragen hebben geleverd? Het zou ons met hun zwijgen verzoenen. Er zou, dunkt ons, geen rechtmatig verzet tegen kunnen geweest zijn, dat op dit congres van godsdienstgeschiedenis - het geografische argument nog opengelaten? de taal van Tiele, Kuenen, Kern, de Goeje, Chantepie de la Saussaye, de Groot, Snouck Hurgronje recht van meespreken had gekregen.