Ingezonden.
Een Hollandsche stem uit Amerika.
Mijnheer de Redacteur.
In de Juni-uitgave van Neerlandia sluit de heer secretaris C. van Son zijn jaarverslag 1911 van Groep Nederland met dezen volzin van Prof. H. Kern:
‘Het is een onafwijsbare plicht in alle oorden der wereld onze eigen nationaliteit hoog te houden.’
Om aan deze gedachte zoo mogelijk verder kracht en steun te geven, heeft schrijver dezes de eer, en neemt de vrijmoedigheid, het nevensgaande gedicht er plaatsing in Neerlandia aan te bieden. Genoemd gedicht werd door den schrijver dezes opgesteld en alhier in Februari van dit jaar op eene vergadering der Afdeeling ‘Nieuw Nederland’ voorgedragen, en heeft ten doel de vaderlandsliefde onzer stamgenooten en vooral der leden van het A.N.V. in stand te houden, of, waar deze mocht sluimeren, sterker te doen herleven.
Eene persoonlijkheid den schrijver betreffende moge hier misschien niet ongepast schijnen, namelijk, dat hij denkelijk de oudste geboren Nederlander in deze stad is, en zeker het hoogst bejaarde lid der Afdeeling ‘Nieuw Nederland’, hebbende hij den ouderdom van 80 jaren bereikt, na een verblijf van ruim 62 jaren in de Vereenigde Staten.
Met groote waardeering voor alles reeds door het A.N.V. gedaan en alles waar het nog steeds naar streeft, en met hoogachting voor de redactie, heeft schrijver de eer zich te noemen
Uw dienstvaardige dienaar,
Ds. J.A. METS.
Manhattan, N.-Y., Juni 1912.
Vergeet ze niet.
Vergeet het niet, dat schoon en roemrijk land,
Waar eens de wieg van uwe vaderen stond,
En ook van U; wiens laag en zandig strand
De eeuwen door de woede zee weârstond;
Het land dat helden teelde in zijn schoot,
Die vaak den stoutsten vijand deden beven;
Dat voor de volken eens de deur ontsloot
Van vrijheid en een ruimer, rijker leven;
Dat van de halsen der verdrukten sloeg
Het wreede juk der vreemde dwingelanden;
Dat in zijn fiere hand de fakkel droeg
Die 't licht der heilzon wierp op verste landen.
Vergeet haar niet, de vlag, wier fraaie banen
Van recht en trouw en zuiverheid getuigen,
Die, waar een tegenstander durfde wanen
Haar voor zijn sterk're vloten te doen buigen,
Dien vijand òf verdreef van elke zee,
Of dwong haar driekleur beter te waardeeren,
Waar zij zich ooit vertoonde op een'ge reê,
En haar zelfs met de machtigste te eeren;
De vaan die over rijkdommen der aard'
Nog wappert, waar ons Neêrlands bodems dragen
Hun ladingen, de grootste schatten waard,
Als z'overal de zeegod's toorn uitdagen.
Vergeet haar niet, de taal, wier edel schoon
Geluid eens viel van moeders hart en tong,
Als uit het diepst der ziel, op teed'ren toon,
Zij hare liefde aan uw sponde zong;
De taal waarin een groote reeks poëten,
In beeldenrijke sierlijkheid van woord,
Den schat ons gaf, een nimmer te vergeten,
Van poëzie, die geest en ziel bekoort;
De taal die eens een Vondel inspireerde,
Als hij op vleug'len der verbeelding steeg
Ten hemel op, en dáár geheimen leerde,
Of in den afgrond stof tot dichten kreeg;
De taal waarin eens Tollens heeft gezongen,
En Bilderdijk en Beets en Genestet,
En menig anderen, die ons 't hart bedwongen
Door woordjuweel in glinst'rend goud gezet.
Vergeet ze nooit, uw Taal, uw Vlag, uw Land;
Zij blijven U en mij voor eeuwig heilig.
En steige onze beê tot 's Hoogsten hand
Dat zij ons land tot 't laatste uur beveilig!