woorden scherp terecht. ‘Of Zijne Excellentie zich al dan niet druk maakt over de toekomst van 't Engels in Zuidafrika, zal de meeste mensen in ons land tamelik onverschillig wezen,’ zegt het Pretoriasche blad. Maar door zijn zinspeling op de wet op den burgerlijken dienst, die in zekere gevallen van de ambtenaren kennis van het Hollandsch eischt, begaat hij als goeverneur-generaal, die beide deelen van de bevolking vertegenwoordigt, een grooten misslag.
In dit verband haalt de Volkstem nog eens aan, wat de waarnemende goeverneur-generaal in twee tijdperken van zijn leven over de toekomst van de twee of drie talen (Engelsch, Hollandsch en Afrikaansch) in Zuid-Afrika heeft gezegd. In de eerste plaats zijn bekende uitlating - in een toespraak te Kaapstad gehouden - uit den jare 1876, toen hij reeds hoofdrechter der Kaapkolonie was.
Zijn slotsom was toen, dat het Hollandsch, d.w.z. de taal van Nederland, niet de bestemming heeft om de taal van Zuid-Afrika te worden. Het Afrikaansch evenmin, want het is ijdel te verwachten, zegt hij, dat het ooit een letterkundige taal zal worden, in staat om met het Hollandsch of het Engelsch te wedijveren. Het is arm in woorden, zwak, in verbuiging, gebrekkig in juistheid van meening en ongeschikt om denkbeelden uit te drukken die verbonden zijn aan hoogere gedachtesferen. Het zou althans een groote wijziging moeten ondergaan voordat het een letterkunde zou kunnen voortbrengen, welke dien naam verdient. En de tijd, daaraan verspild, zou nuttiger besteed zijn aan het leeren van het Engelsch, dat, z.i. in de toekomst de taal van Zuid-Afrika zal zijn.
In 1907 vond de nu Sir Henry de Villiers geworden aanleiding, in een brief aan een Engelsch blad, zijn oordeel van dertig jaren tevoren te herzien. Hij zou, schrijft hij, nu verscheiden dingen anders hebben gezegd, maar in hoofdzaak denkt hij er nog over als toen. Over het Afrikaansch is zijn oordeel ongewijzigd gebleven, indien men er onder verstaat het Kaapsch Hollandsch van de Patriot, het blad van wijlen ds. du Toit. Maar hij erkent de mogelijkheid, dat het Afrikaansch zich tot een eigen krachtige taal ontwikkelt, gelijk eens het Fransch uit een kreupel Latijn. Maar ‘de bevolking van Frankrijk had geen andere krachtige en levende taal naast haar eigen dialekt, welke daarmede wedijverde in elk onderdeel, zoals het geval is met Engels tegenover Hollands in Zuidafrika. Engels is bovendien de taal van onze voornaamste handel, het is de taal van het moederland en van onze zusterkoloniën, het is de officiële taal des lands, en het is de taal, waarin verreweg het grootste aantal boeken over letterkunde, wetenschap of kunst, welke in de Kolonie worden ingevoerd of gepubliceerd, geschreven zijn.’ Hij voor zich blijft hopen, ‘dat geleidelik alle dwarsbomen voor een volslagen vereniging der rassen zullen worden verwijderd, en dat uiteindelik een krachtige taal zal worden gesproken door een verenigd volk.’
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk, wat de heer de Villiers hoopt en ook wel vertrouwt, dat die eene taal zal zijn: het Engelsch.