Samenwerking.
De Vlaamsche Beweging heeft een paar maanden geleden een kritisch oogenblik doorleefd, een oogenblik zóó ernstig, dat men mocht vreezen dat de vruchten van een langdurig en moeilijk pogen door een sterken rukwind zouden meegesleurd worden, zonder iets anders achter te laten dan een innig gevoel van spijt over hetgeen zoo wreed vernietigd werd en een treurige herinnering aan hetgeen zoo schoon had kunnen zijn.
Wanneer wij dit hier ophalen, dan gebeurt dit natuurlijk niet om wonden open te rijten, die nog niet heelemaal genezen zijn en evenmin om kritiek te oefelenen op de handelwijze van degenen, die de hooger bedoelde toestanden in het leven hebben geroepen, doch alleen om de aandacht te vestigen van allen die het goed meenen met de Vlaamsche Beweging, op het gevaar, dat er voor deze ligt in de omstandigheid zich al te vlug te laten meesleepen door een gevoel van wrevel, welke ook de oorzaak van deze ontevredenheid mag zijn.
De feiten zijn bekend: de laatste verkiezingsstrijd voor de Wetgevende Kamers heeft de drie groote staatkundige partijen zóó scherp tegenover elkaar geplaatst, dat er zeer harde, zelfs zeer kwetsende woorden gevallen zijn. De Vlaamschgezindheid van sommige leiders der Vlaamsche Beweging werd in twijfel getrokken en vooral ter zake van de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool werden de ernstige bedoelingen van enkelen onder degenen die zich plechtstatig in 't openbaar hadden verbonden niet te zullen rusten vooraleer de overwinning behaald was, met ongeloovig schouderophalen bejegend. Door al die aantijgingen, nauwkeurig of onnauwkeurig, dit laten wij te dezer plaatse in het midden, voelden de liberalen en de socialisten zich zoo zeer getroffen, dat zij, wij willen het niet anders aannemen, in een oogenblik van diepe misnoegdheid, besloten om in het vervolg niet langer met hun andersdenkende stamen taalgenooten samen te werken.
In de allereerste plaats zou de verjaardag van den Guldensporenslag, dit Vlaamsch nationaal feest bij uitnemendheid, - althans zoo diende het overal te zijn, - onder die heerschende ontevredenheid te lijden hebben, en dit vooral te Antwerpen, dat men zoo gaarne toch de hoofdstad van Vlaamsch-België noemt, en vanwaar enkele jaren geleden het sein gekomen was om heel Vlaanderen door, dit feest door alle Vlamingen, zonder onderscheid van stand of gezindte, te herdenken. Het begon toch juist zoo hartopbeurend te worden in de Scheldestad en, op haar voorbeeld, ook in andere steden. Het deed toch zoo goed te zien hoe op dien dag alle politieke veten vergeten werden, hoe alle standsgevoel op het achterplan werd geschoven, en hoe katholieken, liberalen en socialisten de handen in elkander legden, alle Vlaamsche handen toch, om te herdenken het feest van Vlaanderen's bevrijding.
En nu men zich ook dit jaar in feestgewaad wilde hullen en eens, al was het maar voor enkele dagen, voor enkele uren, er aan wilde denken, dat men vóór alles Vlaming was, kwam er verzet vanwege sommige liberalen en socialisten, die niet langer wilden samengaan, zooals zij beweerden, met personen die behoorden tot een partij, die hen zoo diep beleedigd had. De overtuigd Vlaamschgezinde socialistische volksvertegenwoordiger, Camiel Huysmans, met Louis Franck en Frans van Cauwelaert, één van de drie Vlaamsche hanen die het Vlaamsche volk zou helpen wakker kraaien tot het verkrijgen van de Vlaamsche Gentsche Hoogeschool, een van degenen die ook in het aanschijn van verscheidene duizenden personen, zich daartoe plechtig verbonden had, schreef te dier gelegenheid: ‘Ik moet ten andere hierbij voegen, dat mijn partijgenooten heel weinig geneigd schijnen nog met de heeren der politieke meerderheid saam te werken,’ terwijl hij, om alle misverstand waarschijnlijk te vermijden, als zijn meening neerschreef, dat ‘van samengaan van een politiek boven of buiten de partijen, nog moeilijk te spreken zal zijn.’ De groote Vlaamsche politieke korpsen te Antwerpen, op twee uitzonderingen na, de ‘Liberale Vlaamsche Bond’ en de ‘Nederlandsche Bond’, besloten zich eenparig te onthouden, en het Guldensporenslagfeest, dat anders zoo luisterrijk gevierd werd, kon ditmaal, bij gebrek aan deelnemers, slechts op een beperkte schaal worden herdacht.
Sommige Vlaamsche bladen hadden, jammer genoeg, hun uiterste best gedaan om dien toestand te helpen scheppen. Reeds kon men juichkreten in het vijandelijk kamp vernemen, want ‘de Vlaamsche blok’, die reeds zoo een groote macht begon te verkrijgen, waarmede moest worden afgerekend, was uiteengeslagen en het zou nu gemakkelijker vallen om de Vlaamschgezinden te bevechten. Men zou in hel vervolg weer staan, zooals men zoo lang in het verleden gestaan had, drieledig, niet drielederig, tegenover een macht waarin geen scheur te ontdekken was.
Maar, gelukkig, het gezond verstand van het Vlaamsche volk behield de overhand. In den grond wilde men geen kwart eeuw minstens terugkeeren op den weg, dien men met zooveel moeite gebaand had. Buiten de hoogergenoemde politieke vereenigingen, die niet verlangden achteruit te treden, lieten ook Het Laatste Nieuws en De Vlaamsche Gazet waarschuwende woorden hooren; zij bezwoeren de Vlamingen om op hun hoede te zijn en zich niet door lichtzinnigheid te laten meevoeren. En de Vlaamsche Hoogeschoolcommissie vaardigde een manifest aan het Vlaamsche volk uit, om het mede te deelen, dat zij geen aanleiding had gevonden om iets aan haar eendrachtig samenwerken te veranderen, terwijl hij het tevens bezwoer om ook op zijn beurt, evenmin die eensgezindheid te laten varen.
Toen kwamen de Consciencefeesten. In een indrukwekkende betooging, een hulde door heel het Vlaamsche volk aan de nagedachtenis van den grooten schrijver gebracht, kon men degenen, die eenige weken vroeger niet wilden samenwerken, achter elkaar zien voortstappen juichend en jubelend, als Vlamingen, en tijdens de groote volksbijeenkomst op de Groote Markt richtten het woord tot de menigte: de katholieke volksvertegenwoordiger Adelfons Henderickx, waarmee men eenige weken van te voren niet had willen meegaan; volksvertegenwoordiger Leo Augusteyns, de mandataris van de ‘Liberale Volkspartij’, een van de groote Vlaamsche kiesvereenigingen, die zich bij de viering van den Guldensporenslag had onthouden, en volksvertegenwoordiger Camiel Huysmans, wiens woorden wij hooger hebben vermeld. En deze was het, die bij het einde van zijn rede een beroep deed op de eensgezindheid van alle Vlamingen, om de zegepraal te behalen.
Gelukkig, de kwade bui was over. Het zou al te onhandig geweest zijn om verkiezingspractijken, hoe betreurenswaardig dan ook, al te ernstig te hebben opgenomen. Er is toch bij een verkiezingkoorts zooveel uitslag, die verdwijnt zoodra ook de koorts over is, dat men er niet al te veel aandacht aan moet wijden; er wordt bij dergelijke gelegenheden zooveel gezegd en gedaan, - hoe jammer het dan ook is dat dit niet alles goed gewikt en gewogen wordt, - dat men het niet al te zwaar mag opvatten.
Waarlijk, het zou al te onverantwoordelijk geweest zijn, indien men in het eerstgenomen besluit volhard had. En nu men weer is samengegaan om Conscience te huldigen, bestaat er ook geen reden meer om hetzelfde niet te doen bij al de andere gelegenheden die zich kunnen voordoen en om het volgende jaar niet weer den Guldensporenslag te vieren zooals men dit in de laatste jaren gedaan heeft.
Wij hebben eenige bange oogenblikken doors aan; maar nu is de gezichtseinder weer opgeklaard. De verantwoordelijkheid van de leiders tegenover het levensbelang van het Vlaamsche volk zou al te zwaar geweest zijn, indien zij niet alles gedaan hadden om de wolken te helpen verjagen.