De Olympische Spelen.
De Olympische spelen, die een maand lang le Stockholm zijn gehouden, mogen wel bij uitnemendheid een openbaring van volkskracht heeten. Ze zijn in de eerste plaats een openbaring van de kracht van het Zweedsche volk, minder talrijk dan het onze, dat in zijn trotsche hoofdstad de volken een feest heeft aangeboden, waarover zij die het medegevierd hebben met hoogen lof spreken. Het heeft ten koste van zes tot zeven ton gouds een grootsch stadion gebouwd. Het heeft, naar algemeen getuigenis, de zware taak van dezen uitgebreiden en ingewikkelden wedstrijd in reeksen athletische spelen voor te bereiden, in te richten en te leiden voortreffelijk volbracht. Het heeft de scharen vreemdelingen ontvangen met een gastvrijheid en een hoffelijkheid, waarin men reeds een uiting van zelfbewustzijn mag zien. Het heeft getoond in lichaamsontwikkeling, in kracht en vaardigheid zich op menig gebied met de allereersten te kunnen meten en in enkele opzichten aller meester te zijn. Het heeft - de verslagen zijn er vol van - een voorbeeld gegeven van liefde en geestdrift voor eigen land, eigen volk, eigen taal. Waar het pas gaf bediende men zich van een vreemde taal; waar het noodig was lichtten opschriften in een vreemde taal de vreemdelingen in, maar het Zweedsch had - natuurlijk, in het Zweedsche land - overal den voorrang. Hier was waarlijk een volk vol kracht en gevoel van eigenwaarde.
Maar de Olympische spelen waren ook een openbaring van de kracht van andere volken. Naast de Zweden, mochten de Denen, de Noren, de Finnen fier zijn op de schoone mannen en vrouwen, door Ling's gymnastiek gevormd. Hoe blonken ook in athletische spelen de Finnen uit! De Amerikanen toonden zich meesters in hardloopen, springen, schieten. De Engelschen, lang de leermeesters in sport en athletiek van heel de wereld, werden door hun leerlingen overvleugeld, maar zij toonden zich nog de eersten in voetbal en roeien, en Zuid-Afrikanen van Engelschen bloede gingen vooraan op het rijwiel, in den Marathon-wedloop, im tennis, Australiërs hebben zich zwemmers van belang getoond. En zoo hebben min of meer alle natiën in de eer gedeeld.
Ook Nederland heeft zich niet onbetuigd gelaten, schoon zijn deelneming niet groot was. De voetballers verwierven den derden prijs, de schermers mochten er wezen, al waren zij niet onder de eersten, de worstelaars hielden zich flink, al moesten zij het tegen de besten afleggen. Maar in de eigenlijke athletiek deed slechts een hardlooper mee, en hij bleek nog geen eerste kracht, en bij het tennis was onze eenige speler spoedig van de baan. Een enkele schutter bracht het niet ver. Bij het zwemmen, roeien, zeilen was Nederland, land van water, niet vertegenwoordigd. Onze ruiters, te Nieuw-York kort geleden uitnemend gebleken, bleven weg. Neen, Nederland was er niet op zijn best. Allerlei omstandigheden werkten tegen - de regeering gaf ook geen geld - maar toch ook: de sport wordt ten onzent nog niet algemeen in zijn groote beteekenis voor de ontwikkeling van lichaams- en karaktersterkte erkend, en vindt er daarom, in vele afdeelingen, minder beoefening dan in menig ander land. Ook laat zich hier en daar wel een vaderlandsche eigenschap bij gelden, n.l. om zich er niet geheel bij te geven, de zaak niet aan te pakken met den wil om er de eerste in te zijn.
Evenwel, het materieel is er wel voor; er zijn fiksche jongens en mannen genoeg; er is in enkele kringen wel degelijk geestdrift voor de zaak, en - wij gaven het reeds aan - in voetbal en schermen hebben onze mannen zich te Stockholm achtbare tegenstanders getoond. En, deze Olympische spelen zullen ongetwijfeld een prikkel zijn. Zooals de koning, de kroonprins en andere leden van het koninklijke huis, zooals de regeering in Zweden het onmetelijke belang van de sport voor de gezondheid, de kracht, het zelfvertrouwen van het volk blijken in te zien, - dat kan niet anders dan de voormannen in andere landen wekken en trekken. En zoo neen, dan zullen de mannen van de sport zich zelf wel helpen. Wij moeten mede vooraan komen te staan.