Conscience.
Dit jaar herdenkt Vlaanderen den honderdsten geboortedag van Conscience en heel het Vlaamsche land door bereidt men zich om die gebeurtenis te vieren op een wijze, den man waardig, die zooveel gedaan heeft om het Vlaamsche volk op te voeren tot een grooter bewustwording van zijn eigen waardigheid en die in het hart van dit volk nog steeds een zoo ruime plaats bekleedt. De nieuwe kunst moge eenigszins uit de hoogte neerzien op den schrijver, die in de romantiek de rijkste bron van zijn bezieling vond, en wij zelf mogen, met onze hedendaagsche kunstopvattingen, niet altijd alles in het werk van Conscience billijken, één feit staat vast, namelijk, dat hij voor ons volk een zegen geweest is en dat hij een sociale rol heeft vervuld, waarvan de belangrijkheid zelfs niet bij nadering kan worden bepaald.
Kan Conscience zelf niet eenigszins als een microcosmos van het VJaamsche volk gelden? Is hij niet in het klein een beeld van dat volk zelf, van dat volk, waarvan de geest, door een verfranschte opleiding, zoo zeer van zijn natuurlijken aard word afgewend,
doch waarvan het door en door Vlaamsch gebleven gemoed het tegengewicht vormt, dat het voor een algeheele ontaarding vrijwaart? Conscience ook, wiens vader een Franschman was en die thuis een Fransche opvoeding kreeg, zou voor zijn volk en diens taal behouden blijven, omdat zijn bij uitstek Vlaamsche moeder in hem de overlevering van het volk waaruit zij gesproten was, had weten te ontwikkelen, en omdat het ingeboren en overgeplante Vlaamsche gevoel sterker en hechter bleek te zijn dan de aangeleerde Fransche geest, dien zijn vader in hem had trachten wakker te roepen. Evenals zijn volk te strijden had en nog te strijden heeft tegen de verfransching, die het overal dreigend beloert, zoo had ook Conscience te kampen tegen de pogingen van zijn vader, die hem tot een Franschman wilde omvormen, en die, toen hij zijn eerste letterkundig werk in de Nederlandsche taal, hoe onbeholpen deze dan ook was, had voortgebracht, hem het ouderlijk huis ontzei, omdat hij zich van een taal bediende, welke niet die van den schepper van zijn leven was. Gelukkig was de natuur sterker dan de leer en daaraan dankt het Vlaamsche volk den voornaamsten schrijver, dien het in de negentiende eeuw heeft voortgebracht.
Het blijft nog steeds een merkwaardig verschijnsel, hoe die halve Franschman, hoe deze eenvoudige volksjongen, die om zoo te zeggen geen school bezocht heeft en die zich zelf grootendeels heeft gevormd, een zoo machtigen invloed op zijn volk heeft kunnen oefenen. Het valt niet te ontkennen, hij bezat de bekoring, de aantrekkingskracht, het ‘ick en weet niet wat’, dat den grooten kunstenaar eigen is. Want niet slechts zijn taal- en stamgenooten wist hij voor zich in te nemen, maar ook de vreemdelingen voelden zich tot hem aangetrokken: immers van geen Nederlandschen schrijver zijn de werken meer vertaald geworden dan van hem. Dat was het gevolg van zijn boeienden, eenvoudigen schrijftrant. Maar dat alleen zou niet volstaan om zijn roem te vestigen, indien er niet bijkwam, dat hij aan zijn volk een reeks boeken geschonken heeft, die bij machte waren om in het gemoed van dit volk iets wakker te roepen dat er tot dan toe in gesluimerd had.
Toen Conscience in 1837 zijn letterkundige loopbaan begon, had het Vlaamsche volk het lezen verleerd; zijn nationaal gevoel lag onder een paar eeuwen vreemde heerschappij bedolven; zijn stambewustzijn scheen het te hebben verloren. En op dat braak