Zuid-Afrika
Niet verstorven!
De Afdeeling Amsterdam van de N.Z.A.V. heeft een rondschrijven verspreid, waaraan de volgende bemoedigende woorden zijn ontleend:
Het is er verre van af, dat de hoop om Zuid-Afrika voor den Nederduitschen taalstam te behouden, zou moeten opgegeven worden, nu de beide Zuid-Afrikaansche Republieken in 1902 hare politieke onafhankelijkheid hebben moeten prijsgeven. Juist sedert dat jaar is eene innerlijke krachtige beweging om eigen volksaard en eigen taal te handhaven meer dan ooit te voren bij het stamverwante volk openbaar geworden. De nationale eenheid is verkregen en de Unie van Zuid-Afrika wordt thans bestuurd door eene Regeering, waarin het Hollandsch-Afrikaansch element de overhand heeft.
Ook hier te lande zijn er mannen geweest, die aan de nationale wederopleving van Zuid-Afrika niet hebben gewanhoopt en wier handen niet slap zijn geworden. Met name de Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging en het in 1891 opgerichte Schoolfonds tot bevordering van het Hollandsch Onderwijs in Zuid-Afrika hebben onmiddellijk de hand aan het werk gezet. Toen onder het onzalige Milner-bewind de Hollandsche taal uit de scholen verdrongen werd, heeft het Schoolfonds, krachtig gesteund door ver uitziende belangstellenden, nagenoeg 200 oppositiescholen jaren lang geldelijk sterk gesteund met tonnen gouds en daarmede is dit bereikt, dat, toen zelfregeering in Transvaal werd toegestaan, allereerst de noodzakelijkheid van eene betere onderwijswet werd erkend. Het deed zulks evenzeer in den Vrijstaat, waar het sprekend protest, van die scholen uitgaande, een jaar later al mede tot zeer gunstige we'sverandering leidde. En het was eene heerlijke bekroning van deze actie, dat de Unie niet kon tot stand komen, zonder dat bij art. 137 het Engelsch en het Hollandsch beide als officiëele talen met gelijke rechten werden erkend.
En niet slechts is het opmerkelijk, dat bijna alle onderwijzers, vroeger uit Nederland naar Zuid-Afrika vertrokken, ten getale van bijna tweehonderd, er allengs weer bij het onderwijs geplaatst werden, maar onze vereenigingen hebben er sedert nog weer meer dan veertig kunnen heenzenden, die nu reeds in de vier provinciën der Unie werkzaam zijn.
Niet minder moedgevend is het feit, dat in veel sterker aantal dan ooit vóór den oorlog Zuid-Afrikaansche studenten en daaronder ook onderwijzers in Nederland komen studeeren. In 1911 waren er zelfs tachtig. De Ned. Zuid-Afrikaansche Vereeniging en hare Amsterdamdamsche Afdeeling steunen deze studenten in de kosten voor eene lees- en vergaderzaal te Amsterdam (Nassaukade 369); eene andere Vereeniging en het Schoolfonds helpen met beurzen, en zoo zijn de banden met onze stamverwanten inniger en hechter dan ooit. Hunne sympathieën zoeken weer voor hunne geestelijke toerusting het oude stamland.
En welke vruchten kan dit niet dragen, nu meerdere Zuid-Afrikaners, die hier hunne studiën hebben voltooid, reeds tot invloedrijke betrekkingen in hun land, niet het minst bij het onderwijs, benoemd zijn. Aan onze Universiteiten verkregen ze den doctorsof meesterstitel.
Zoo heeft dan met name ook de Nederl. Zuid-Afrikaansche Vereeniging nog eene heerlijke taak. En belangstelling te wekken voor eene zaak, die voor Nederland en Zuid-Afrika beide van veel gewicht kan zijn - het onderhouden en vermeerderen van wederzijdsche betrekkingen - geldt geenszins eene verloren zaak.
En toch wordt dit blijkbaar te weinig ingezien en is er geen toeneming van het aantal dergenen, die zich bij de Vereeniging aansluiten.