archeologen, die het a.s. Congres zullen bijwonen, hun hart ophalen aan de overblijfselen van vervlogen tijden. Naast het Museum Plantin-Moretus, die oude werk- en woonplaats van een der grootste drukkers van Europa, eenig in zijn soort, dat een verdiende wereldberoemdheid bezit (in het Mei-nr. werd een afbeelding opgenomen), zullen zij kunnen zien hoe de tijd en de mensch aan het laatste houten geveltje (in de Stoelstraat) nog de gelegenheid niet ontnomen hebben om door zijn hellende houding zijn ouderdom te bewijzen. En met welgevallen zullen zij door sommige smalle, kronkelende straten van het oude Antwerpen dwalen, hier een deur of een poort, daar een gevel, ginder weer een binnenplaats opmerken, om niet te gewagen natuurlijk van hetgeen iedereen ziet, die Antwerpen bezoekt, de O.L. Vrouwenkerk met haar slanken, ranken toren, zoo dikwijls met fijn kantwerk vergeleken, mooi zooals er weinig kerktorens te vinden zijn, en haar schilderijen van Rubens; de St. Jacobskerk met het graf van Rubens; de St. Pauluskerk met haar meer eigenaardigen dan mooien Calvarieberg; de pomp van Quinten Metsijs; het Stadhuis; het Steen; het Begijnhof; het Vleeschhuis met den Bloedberg; de Waterpoort; het oude meisjes- en jongensweeshuis en de oude gildehuizen. Doch naast de overblijfselen uit vroeger dagen, welke ieder, die zijn oogen den kost wil geven, kan zien, zijn er ook een aantal waarvan men het bestaan moet kennen en die niet publiek zichtbaar zijn: daartoe behooren de Burgundische kapel, omstreeks 1496 opgericht; de absida van O.L.V. kerk, waarvan de bouw begonnen is rond het jaar 1352, een gedeelte dat niet vernield werd door den grooten brand, die in 1533 bijna heel de
Oude burcht Antwerpen.
hoofdkerk in asch legde; het Waterhuis, door een van Antwerpen's bekende burgemeesters, Gillebert van Schoonbeke, in 1553 gebouwd om zestien toen opgerichte bierbrouwerijen (waarvan nu nog twee bestaan) van water te voorzien, met zijn vergaderzaal van het oude brouwersgilde; de oude beurs, dagteekenend van het begin der 16e eeuw; de fresco's van de 15e eeuw, voor enkele jaren in een huis der Reyndersstraat ontdekt.
Uit dit alles blijkt dat Antwerpen nog iets anders is dan de handelsstad, waarvoor het steeds doorgaat en dat er, in oudheidkundig opzicht, - hoeveel er ook in den loop der eeuwen verdwenen is, - toch nog genoeg is overgebleven dat de belangstelling der liefhebbers van oudheden kan gaande maken.
De oorsprong van de stad schijnt op te klimmen tot de vroege middeleeuwen; althans in de achtste eeuw, in 726, vindt men al melding van haar gemaakt, alhoewel de naam ‘Andoverpienses’ reeds in 640 voorkomt. Hoe toen haar uitzicht geweest is, kan alleen onze verbeeldingskracht ons bij benadering voorspiegelen: een visschersdorp te midden van moerassen, ‘an 't Werf’ gelegen, om de etymologie van de eenen te gebruiken, beschut door een dijk opgeworpen tegen den vloed van den stroom (ant = tegen, en werpen), om de etymologie van de anderen te bezigen. Maar de zucht naar het legendarische schiep een reus, genaamd Druoon Antigoon, - een van de oudste voorstanders stellig van het handelsprotectionisme - die een tol hief van al de schepen, die de Schelde op- of afvoeren, en ieder welke deze belasting weigerde te betalen de rechterhand afhieuw welke hij in den stroom wierp; hij hield de bevol-