Herdenking van 1813.
In 1913 herdenkt Nederland het herstel van zijn onafhankelijkheid. Dat gaan wij vieren, omdat wij reden hebben daar blij over te zijn. Wij willen dan tevens toonen, dat wij er nog mogen zijn in ‘der natiën rij’, al schijnt zeker Engelsch schrijver onlangs beweerd te hebben, dat wij tot de ‘doode natiën’ behooren. Zou de man ooit in ons land rondgekeken hebben? En zoo al, meer hebben gezien dan Volendam, Marken en wat musea? Zou er niets van gehoord hebben, dat onze nijverheid, ons zuivelbedrijf, onze tuinbouw, onze scheepsbouw, ons kantoenbedrijf - en welke takken van onze nijverheid, zullen wij meer noemen? - sterk bloeien? Weet hij niet, dat onze wetenschap, onze kunst, onze letterkunde, vol leven zijn? Dat er een verhoogd nationaal gevoel is, zich openbarende o.a. in ondernemingsgeest op allerlei gebied?
Daar willen wij in 1913 iets van toonen. En aangezien wij tegenwoordig praktische menschen zijn willen wij dat ook doen om vreemdelingen naar ons land te trekken. Wij komen er rond voor uit. Wij gaan voor ons nationaal feest reclame maken in het buitenland. Het treft zoo, dat in het volgende jaar ook het vredespaleis in den Haag wordt geopend. Dat zal ook met feesten gepaard gaan. En toevallig is er in 1913 nergens in de buurt een groote tentoonstelling of een groot feest, behalve een tentoonstelling te Gent dat, zoo dicht aan de grens gelegen, licht ons een deel van zijn bezoekers nog zal toezenden.
En dan doen wij verstandig niet één groot feest te vieren, in den Haag of Amsterdam, maar zooveel mogelijk feesten, tentoonstellingen en wat dies meer zij in verschillende plaatsen van het land. Dat zal meer trekken.
Dit alles en meer is dezer dagen ter sprake gekomen op een aanzienlijke vergadering, te Haarlem door de Maatschappij van Nijverheid saamgercepen. En in het begin van Februari komt men nogmaals bijeen te Utrecht cm ‘het plan 1913’ uit te werken. De tijd dringt, want groote feesten en tentoonstellingen eischen veel voorbereiding.
Moge ons land in 1913 goed voor den dag komen!