Oost-Indië
Een wereldtaak voor Nederland.
Mr. A.B. Cohen Stuart, vóór 1910 een der eerste krachten in de A.N.V.-beweging hier te lande, blijft ook in Oost-Indië een der voorvechters.
Van een lezing onlangs door hem gehouden te Buitenzorg geeft de Javabode het volgende verslag:
In een voor leden van de Debatvereeniging der Afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond en van de societeit te Buitenzorg toegankelijke lezing over bovenstaand onderwerp, heeft Mr. A.B. Cohen Stuart, hoofdcommies ter Algemeene Secretarie, Donder dagavond j.l. getracht instemming te verwerven met zijn denkbeeld, om aan het Algemeen Nederlandsch Verbond, daarvoor krachtens zijne beginselen en inrichting in de eerste plaats in aanmerking komend, de leiding toe te wijzen in de, door den Leidschen hoogleeraar mr. Van Vollenhoven in diens bekend Gidsartikel van November 1910 geschetste taak voor Holland, om den stoot te geven tot de vorming van eene zoogenaamde internationale politie, eene wereldstrijdmacht, die zoo noodig zal kunnen optreden voor een richtige tenuitvoerlegging van door het Haagsche Arbitragehof of door een anderen internationalen rechter gewezen vonnis.
Spreker hield zich in de eerste plaats bezig met de beantwoording van de vraag, of in dezen tijd oorlogen om de macht als zoodanig, oorlogen in het onmiddellijk staatsbelang, waarschijnlijk zijn. Hierbij sloot aan een bespreking van de mogelijkheid, dat oorlogen zullen uitbarsten om meer bijzondere redenen, waarbij dus allerlei bijzondere belangen als middellijk staatsbelang erkend zijn.
Besluitende dat de internationale gesteldheid, de tijdsomstandigheid gunstig is voor uitingen van internationalisme, werd vervolgens nagegaan of de stand, waarin zich die wereldomspannende beweging thans bevindt, haar in staat stelt tot het vormen van een instelling als ‘de Generaliteit’, waarop door prof. Van Vollenhoven - en door velen met hem - de hoop is gevestigd.
Aangezien ook dit, volgens de uiteenzetting van den spreker, mocht worden aangenomen, stelde hij de vraag of wij, Nederlanders, bereid en in staat zullen blijken in dezen lijd op het wereldtooneel te treden en er een taak te vervullen, even moeilijk als indrukwekkend en eervol. Sprekers uitvoerige beschouwingen ter zake deden hem die vraag bevestigend beantwoorden, onder tweeledig voorbehoud: 1o. dat een streven onzerzijds in de bedoelde richting geen nationale levensbelangen in gevaar brengt; 2o. dat het mogelijk zal blijken ons nationaal leven tot krachtiger uitingen te brengen, dan thans over het algemeen het geval is.
Sprekers breed opgezet betoog leidde ten slotte tot een krachtig pleidooi voor een gehoor geven aan de ‘Roeping van Holland’, dat hij besloot met het voorstellen der volgende motie:
‘De leden van de Debatvereeniging, de Afdeeling Buitenzorg van het A.N.V. en van de Societeit Buitenzorg, in hunne vergadering van 12 October 1911, spreken den wensch uit, dat het A.N.V., in samenwerking met de daarvoor in aanmerking komende vereenigingen en instellingen, naast hare werkzaamheid ter bevordering van Nederlandsche volkskracht, óók aanvaarde de taak om door studie en propaganda te streven in de lijn, door professor mr. Van Vollenhoven geschetst in zijn “Roeping van Holland”, met dien verstande, dat geen maatregelen worden uitgelokt, welke 's-Lands onafhankelijkheid in gevaar zouden kunnen brengen.’
Luide toejuiching loonde den spreker voor zijne moeite. Na een openbare bespreking werd de motie met algemeene stemmen aangenomen, waarop dr. Mohr, voorzitter van de Debatvereeniging, den inleider dank bracht voor zijn doorwrochte rede.