‘Oom Jannie voorbeeldig.’
Minister Smuts heeft indertijd als minister van Transvaal met zijn schoolwet de aanhankelijkheid van de Afrikaanders, die ernst maken met den taalstrijd, op zware proef gesteld. Nu die wet, overeenkomstig het bekende advies van de commissie uit den Unie-Volksraad is gewijzigd, wordt er aan het Hollandsch wat meer recht gedaan, maar voordien was het er treurig mee gesteld. Men begreep het niet recht van generaal Jan Smuts.
Maar nu heeft ‘Oom Jannie’ iets gedaan, dat de harten van de Afrikaanders verblijdt. Al hun bladen gewagen er van. Zoo schrijft iemand in de Goede Hoop: ‘Genl. Jan Smuts is niet mijn ideaal op taalgebied, maar hij is onlangs met 'n kleine gebeurtenis te Kimberley ons Afrikaners in iets tot voorbeeld geweest. 't Afrikaner-deel van de bevolking van de Diamantstad deed hem hulde door middel van n receptie, en hij stak bij die gelegenheid 'n toespraak af in 't Hollands, maar omdat er zekere personen aanwezig waren, die in onze taal niet thuis waren, verzocht men hem, zijn toespraak in 't Engels te herhalen. Hij weigerde - beleefd, natuurlik, doch even beslist als beleefd. Dát is t voorbeeld. Hoe dikwels gebeurt 't niet, dat, terwille van één of twee aanwezigen die geen Hollands kennen, de toespraken bij 'n vergadering van Afrikaners uitsluitend in 't Engels worden geleverd of in 't Engels worden herhaald! Hoe kunnen we verwachten, dat degenen die onze taal niet kennen, de moeite zullen doen om ze aan te leren, als wij uit onze weg gaan om ze onder de indruk te brengen dat g'n kennis van onze taal nodig is? Wordt 'n Engelse toespraak in 'n vergadering waar de grote meerderheid Engelsen zijn, ooit in 't Hollands herhaald terwille van de weinigen die niet goed begrepen hebben wat er gezegd is? Nimmer! Wat beduidt de Engelse taal meer dan de onze? 'n Hollands-sprekende Afrikaner, die naar een vergadering gaat waar verreweg de meesten Engels zijn, verwacht niet dat die mensen Hollands zullen spreken of hun woorden in 't Hollands zullen overzetten, - en hij neemt hun dat niet kwalik. Om dezelfde reden, behoort niemand te verwachten dat Hollands-sprekende Afrikaners zich van Engels zullen bedienen bij 'n vergadering van meerendeels Hollands-sprekenden.’
Maar is 't niet teekenend voor den toestand, dat, nu er eindelijk van Hollandsch-Afrikaanschen kant iets geschiedt wat regel en gebruik is van Engelschen kant, dit als iets nieuws, iets voorbeeldigs wordt geprezen?