Vlaanderen.
Een vacantiepraatje.
Als goed Groot-Nederlander hebben wij nogmaals van de vacantie gebruik gemaakt om een bezoek aan het land van onze Noorderbroeders te brengen. Er werd te dezer plaatse vroeger al eens op gewezen dat de Vlamingen veel te weinig hun schreden naar het Noorden richten. Het gevolg van deze opmerkingen was het tot stand komen van de afdeeling ‘Stamverkeer’ van het Verbond; maar het moet gezegd worden dat de werking van deze afdeeling tot nog toe zeer weinig vruchten heeft opgeleverd. Al te gering is het getal van onze Vlaamsche landgenooten, die hun vacantietijd ten nutte maken om Nederland en zijn bewoners te leeren kennen en tijdens ons laatste veertiendaagsch verblijf aldaar hebben wij juist twee Vlamingen ontmoet in de verschillende deelen die wij bezochten. De Nederlanders van hun kant kennen vrij wat beter den weg naar ons land; maar dan is het vooral onze hoofdstad en de Ardennen die voor hen de aantrekkingspunten uitmaken. Het Vlaamsche land kennen zij zoo goed als niet; zelfs het zoo uiterst belangwekkende Brugge gaat in de meeste gevallen onopgemerkt aan hen voorbij.
Vlamingen zoowel als Nederlanders hebben ongelijk zich wederzijds zoo teruggehouden tegenover elkanders land te betoonen. En stellig is het dat er bijzondere redenen moeten bestaan welke dit aan elkaar vreemd blijven in de hand werken. Bij de Vlamingen, het werd hier al eens gezegd, geldt Nederland als een land waar het reizen duur is; doch daarop werd dan ook geantwoord dat, wanneer men slechts eenigszins den weg weet, een verblijf aldaar hoegenaamd niet de haren van het hoofd behoeft te kosten. En de Nederlanders voelen zich niet tot Vlaanderen aangetrokken, in de allereerste plaats omdat zij het land niet kennen en vervolgens, omdat het reizen er niet al het gemak oplevert waaraan zij, misschien meer dan wij hier, gewend zijn.
Ons laatste verblijf in verschillende deelen van Nederland heeft ons nogmaals bewezen dat men daar alles in het werk stelt om het er den vreemdelingen zoo gemakkelijk mogelijk te maken. Wij willen niet spreken van het vervoer per spoorweg; want in dat opzicht schijnen de verschillende maatschappijen die de spoorwegen uitbaten alles gedaan te hebben wat in haar macht ligt om de vreemdelingen af te schrikken in Nederland te reizen en onze opgedane ervaring heeft ons zooveel tekortkomingen en onpractische kanten van het spoorwegbedrijf aldaar leeren kennen, dat wij daaraan alleen een geheel artikel zouden kunnen wijden, indien het niet was dat wij daarmee op een al te bijzonder terrein zouden treden, waarvan het begaan hier minder op zijn plaats zou zijn.
Doch de buitenlanders die Nederland bereizen worden gediend door het bestaan van een groot aantal vereenigingen tot bevordering van het vreemdelingenverkeer, die haar uiterste best doen om de reizigers voor te lichten en hun de behulpzame hand te bieden. Het bestaan in verscheidene steden, in de onmiddellijke nabijheid van de stations, van een kantoor waar de vreemdeling kosteloos al de gewenschte inlichtingen kan verkrijgen omtrent hotels, pensions, wandelingen, uitstapjes, vermakelijkheden, bezienswaardigheden, enz., biedt reeds een alles behalve te versmaden hulp aan. En daarbij moet dan gevoegd worden die reeks goed vervaardigde wegwijzers, plans, gidsen, zoo zakelijk mogelijk opgesteld, zonder eenigen letterkundigen zweem, maar die een uitstekenden leiddraad vormen voor degenen welke geheel zelfstandig een plaats en haar omstreken willen leeren kennen. Wij hebben bij ons laatste bezoek het doelmatige van die gidsen nogmaals leeren kennen en gezien welk een overgroot nut een kleine wandelkaart oplevert.
Aan dergelijke gidsen hebben wij hier in Vlaanderen een groote behoefte. Stellig, wij bezitten hier eveneens gidsen voor steden, maar veel daarvan zijn geheel onpractisch opgesteld en in de meeste gevallen ontbreekt hun het allernoodigste n.l. een goede platte grond. Zij, die de schoonheid van het platte land willen bewonderen, - en Vlaanderen is schoon, - moeten maar in het onzekere tasten; er zijn weinig of geen gidsen die hun tot voorlichting kunnen strekken, die hun aanduiden welke de schoonste wandelingen zijn die zij kunnen ondernemen en wanneer zij zich van een kaart willen bedienen, dan is de militaire kaart al zoowat het eenige dat hun ten dienste staat.
Wij weten wel dat een jaar of wat geleden dit vraagstuk de aandacht van het bestuur van het A.N.V. heeft gaande gemaakt en dat zelfs een plan was opgerezen om, door het uitgeven van een werk, door de besten onder de jonge Vlaamsche schrijvers samengesteld, Vlaanderen beter in het Noorden te doen kennen. Doch wij betwijfelen eveneens of dit wel het geschikte middel was om tot het doel te geraken; want ondanks al den eerbied dien wij voor het talent van die schrijvers koesteren, is het stellig dat wij